Verdieping

Femicide is geen vrouwenhaat …

… het is volgens sommigen complexer. Iets relationeels, psychologisch of juridisch. Maar vooral geen patroon.

In juli schreef journalist Chris Klomp op X een  draadje over femicide. Of beter gezegd: over zijn bezwaar dat het woord te snel en te vaak gebruikt wordt. Volgens hem gaat partnerdoding niet altijd over vrouwenhaat. Soms is er sprake van een psychose. Of van een ruzie. Of van een relatie die uit de hand loopt.

Maar terwijl de aandacht steeds naar de dader en zijn motieven gaat, blijft één ding onbesproken: het patroon waarin vrouwen worden vermoord juist op het moment dat ze een grens trekken.

“Zucht. Weet je wat niet helpt?”

Zo begint Klomp zijn draad. Niet met cijfers, niet met context, maar met ergernis. Ergernis over mensen die de term femicide te ruim zouden toepassen. Gevolgd door het bekende dedain: “Of je doorgeslagen feminisme laten bepalen wat femicide is en wat niet.

Nee hoor. Laten we het vooral overlaten aan een “senior journalist” die tussen zijn verzuchtingen door wel even de definities bepaalt. Een ego ter grootte van de staatsschuld, met de nuance van een verzuurde tweet.

Daarna gaat het al snel mis:

Het ligt nogal aan je definitie van femicide  (want feitelijk betekent de term ‘vrouwenmoord’).”

Nee. Het ligt níet aan “je definitie”, alsof je die zomaar kunt aanpassen aan wat jou goed uitkomt.

Volgens het Nederlandse Openbaar Ministerie is femicide – of vrouwenmoord – het opzettelijk doden van vrouwen of meisjes. Punt.

Volgens internationale standaarden, waaronder het Istanbulverdrag, de VN  en de WHO is femicide “het opzettelijk doden van vrouwen omdat ze vrouw zijn”. Het gaat om gendergerelateerd geweld, meestal gepleegd door (ex-)partners of familieleden. De motivatie: controleverlies, eer, bezitsdrang of ongelijkwaardigheid binnen relaties. Het doel is vrouwen te straffen, te breken of het zwijgen op te leggen zodra ze hun eigen weg proberen te gaan.

Femicide is geen kwestie van gevoel. Het is een maatschappelijk feit.

Een oud artikel, opnieuw opgediend

In zijn draad deelt Klomp een ouder stuk: Femicide: complexer dan vrouwenhaat.

Dat artikel verscheen al eerder, maar hij haalt het nu weer naar boven. Precies op het moment dat er publieke verontwaardiging is over de moord op een vrouw door haar ex. Geen toeval dus, maar meeliften op de golf van aandacht.

Zijn insteek is voorspelbaar: “Femicide lijkt soms wat te worden gekaapt door activisten die er louter een intrinsieke vrouwenhaat in zien.

En de inhoud? Die wankelt opnieuw.

  • Hij haalt definitie en mening door elkaar. Alsof femicide altijd betekent dat een man vrouwen haat. En omdat hij die haat niet vaak ziet, vindt hij dat het woord niet past.
  • Hij schuift het geweld af op persoonlijke problemen: een psychose, uitzichtloosheid, een relatie die stukliep. Maar hij laat weg dat partnergeweld bijna nooit uit het niets komt. Vaak gaan er jaren van controle en mishandeling aan vooraf.
  • Hij behandelt elke zaak als een los incident. Alsof het toeval is en geen onderdeel van een groter patroon van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Het frame is helder: Femicide? Misschien. Maar laten we het vooral niet te groot maken.

“Het is complexer dan vrouwenhaat”

Wie een stuk schrijft over femicide moet de termen helder houden. Klomp doet dat niet. Hij zet  misogynie (vrouwenhaat) tegenover femicide en gooit zo twee verschillende dingen op één hoop.

In zijn artikel schrijft hij: “Vrouwenhaat is absoluut een probleem, maar bij individuele partnerdoding kun je niet zomaar een universele haat als hoofdoorzaak aanwijzen.”

Dat klinkt redelijk, tot je ziet wat hij ermee doet. Hij suggereert dat femicide alleen gaat over ideologische haat. Alsof activisten beweren dat elke man die zijn partner vermoordt in abstracte zin vrouwen haat. Alsof het alleen kan gaan om óf een liefdesdrama, óf ideologisch geweld.

Maar dat is een stropop. Niemand beweert dat. En het hoeft ook niet.

Femicide is geen gevoel, maar een patroon. Het gaat niet om wat een dader zegt te voelen, maar om de omstandigheden waarin vrouwen worden vermoord: vaak als ze vertrekken, iets weigeren of hun autonomie opeisen. Niet ondanks dat, maar juist daarom.

Dat is geen liefdesmoord, dat is gendergerelateerd geweld. Ook wel bekend als femicide.

Maar waarom doen die mannen dat dan?

In zijn artikel verwijst Klomp naar een onderzoek van de Universiteit Leiden: Een nieuwe typologie van partnerdoding. Daarin brachten onderzoekers vijf typen daders in kaart, op basis van tientallen zaken. Ze benadrukten er meteen bij:

“Het is niet onze intentie om de complexiteit van de zaken, de gebeurtenissen, gedachten en handelingen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het fatale geweld te vereenvoudigen naar een allesverklarende type dader.”

En precies dát is wat Klomp wel doet. Hij pikt uit het onderzoek een paar losse stukjes, perst bijna vijftig pagina’s samen tot vijf alinea’s en zet ze weg als simpele typetjes. Het resultaat: een scheve weergave die de nuance van het onderzoek zelf juist onderuit haalt. Klassiek cherrypicking.

Daarna komt in zijn draad het bekende rijtje: psychose, hechtingsproblemen, scheiding, uitzichtloosheid, “toxiciteit”. Het klinkt als een verklaring, maar in feite zegt hij: de man kon het niet aan om verlaten te worden, zij had hem niet zo moeten kwetsen, eigenlijk is het haar schuld.

Dat is geen analyse. Dat is afleiding. Femicide is niet “complex” omdat het moeilijk te begrijpen is, maar omdat het geworteld is in machtsverhoudingen. Daar heb je geen psychologisch profiel voor nodig, maar een maatschappelijk kompas.

“Ook voor de dader is het een drama”

Ah, empathie. Eindelijk.

Als er sprake is van een psychose, dan is het ook voor de dader een drama.”

Voor de dader.

Dat klinkt meelevend, maar het is misplaatst. Het zet de moordenaar en het slachtoffer op één lijn. Alsof beiden even hard getroffen zijn, alsof twee levens “ontspoord” zijn.

Natuurlijk is een psychose ernstig. Maar het is geen excuus om het slachtoffer te laten verdwijnen uit beeld. En zeker geen reden om femicide weg te zetten als een tragisch ongeluk van twee kanten.

Dit frame – hij kon er niet aan doen – is geen analyse. Het is een verschuiving van verantwoordelijkheid. De dader wordt patiënt. Het slachtoffer een voetnoot in zijn dossier.

En opnieuw vergaloppeerd

Alsof zijn eerdere stuk nog niet genoeg was, ging Klomp dit weekend opnieuw onderuit. In een X-discussie reageerde een vrouw dat haar verkrachting zonder toestemming in een publieke space was besproken. Haar punt was helder: dit is míjn verhaal, niet iets dat een journalist zonder toestemming mag gebruiken.

Klomp’s antwoord? Gut kind, ben je er nog ondersteboven van? Leer eens wat weerbaarheid kweken doen.”

Niet degene die zonder toestemming over een verkrachting praat wordt aangesproken, maar het slachtoffer zelf. Alsof zij tekortschiet omdat ze “niet weerbaar genoeg” is. Victim blaming in zijn zuiverste vorm, dit keer niet eens verpakt in een pseudo-analytisch stuk, maar openlijk, in één sneer.

Het patroon is intussen onmiskenbaar. Of het nu gaat om femicide of verkrachting: de vrouw verdwijnt naar de achtergrond, de omstandigheden worden weggezet als “complex” of “overdreven”, en de man krijgt alle ruimte voor begrip en context. Kritiek daarop wordt niet weerlegd, maar afgeserveerd met dedain.

Framing is géén nuance

Het is ook geen incident. Wie terugkijkt ziet hetzelfde patroon telkens terugkomen. In een eerder artikel schreef hij dat “vrouwen zich te gemakkelijk laten verkrachten“. Volgens hem nuance. In werkelijkheid een frame: de dader verdwijnt, de schuld ligt bij het slachtoffer.

Kritiek daarop schoof hij weg als hysterie, als Sisterhood, als een kakelende horde.

En nu doet hij precies hetzelfde. De toon is vol dedain, de inhoud legt de schuld bij het slachtoffer, de strategie altijd dezelfde: de verantwoordelijkheid gaat van de man die geweld pleegt naar de vrouw die het “niet aankon”. Dat is geen analyse. Dat is gaslighting met een perskaart.

Waarom ik hier zo scherp op reageer

Ik heb het eerder gezegd. Omdat ik onderzoek heb gedaan naar kindhuwelijken, zomerbruiden en mensenhandel. Omdat ik de verhalen ken van meisjes die keer op keer ‘legaal’ zijn verkracht, vaak jaren achter elkaar, onder het mom van huwelijk of gehoorzaamheid.

Meisjes die pas als ze meerderjarig werden konden ontsnappen, omdat ze dan eindelijk een echtscheiding mochten aanvragen. Met vier kinderen aan hun rokken, een beschadigd lichaam en vaak nog steeds afhankelijk van familie die toestemming moest geven.

En dan worden ze vermoord. Uit eerwraak. Of omdat hun man hun vertrek niet accepteert. Of misschien, ja, omdat hij een psychose had.

Ik reageer scherp omdat ik heb leren luisteren. Niet naar de verklaringen van de dader, maar naar het stille, onafgemaakte verhaal van degene die het niet meer zelf kon vertellen.

Voor de duidelijkheid 

Dit stuk is gebaseerd op uitspraken die Chris Klomp zelf publiekelijk heeft gedaan, op X en op zijn eigen website. Hij wordt letterlijk geciteerd en de tekst is voorzien van bronverwijzingen.

Voor wie zich geroepen voelt om te beginnen over wederhoor: volgens de Richtlijn Journalistieke Code van de Raad voor de Journalistiek (B.3) geldt wederhoor niet voor opiniestukken, columns of commentaren die een duidelijke persoonlijke mening bevatten, en ook niet voor feitelijke verslaggeving van openbare uitingen.

Mocht iemand tóch de aandrang voelen om ’s avonds een boze mail te sturen: alles is keurig terug te vinden bij de Raad voor de Journalistiek.

En voor alle duidelijkheid: slachtoffers van verkrachting wegzetten met “leer wat weerbaarheid kweken” en femicide reduceren tot een spelletje met definities, heeft niets met journalistiek te maken, maar alles met het beschermen van het eigen ego. Dat is geen nuance. Dat is narcisme met een toetsenbord.

Liefs, The Sisterhood 💋


Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷


Verdieping

De Code van Bordeaux …

… leeft, maar niet iedereen wil dat weten.

In 2019 stelde de International Federation of Journalists (IFJ) het Wereldwijd Handvest voor Ethiek in de Journalistiek vast. Daarin staat letterlijk dat het voortbouwt op de Code van Bordeaux uit 1954. Toch klinkt online regelmatig het verhaal dat “die code al jaren niet meer bestaat” of “niet meer gebruikt wordt”.

Aanleiding voor dit stuk is zo’n discussie op X. Een senior journalist besloot de identiteit van een anoniem account te publiceren en wuifde vervolgens kritiek op zijn handelen weg. Toen ik daarop reageerde met een screenshot van de officiële code voor journalisten, kwam de voorspelbare reactie: wegzetten, ridiculiseren en vooral níet de bron lezen. Precies de dynamiek die laat zien dat deze codes geen overbodige luxe zijn, maar pure noodzaak.

WAT IS DE CODE VAN BORDEAUX?

De Code van Bordeaux is het historische fundament van journalistieke ethiek. Oorspronkelijk bestond de code uit acht punten, in 1986 aangevuld met een negende bepaling tegen discriminatie. De kern is onveranderd: feiten voorop, zorgvuldig werken, onafhankelijk blijven, bronnen beschermen en het vermijden van schade of vooringenomenheid.

In 2019 werd deze basis geactualiseerd in het Wereldwijd Handvest voor Ethiek in de Journalistiek. Dat document stelt expliciet dat het een voortzetting is van Bordeaux, geen afschaffing, maar een modernisering. Wie dus zegt dat de Code van Bordeaux “niet meer bestaat of wordt gebruikt”, negeert simpelweg de eigen bronnen.

DE CENTRALE VRAAG

Om het zeker te weten, legde ik de kwestie voor aan de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), de Raad voor de Journalistiek (RvdJ), een student aan de School voor Journalistiek en enkele redacties.

Mijn vraag was simpel: Is het correct om naar de Code van Bordeaux te verwijzen, zoals het IFJ-handvest uit 2019 ook doet, of verwachten we van serieuze journalisten tegenwoordig niet meer dat zij zich daaraan conformeren?

Het antwoord bleek eenduidig. Alleen online lijkt het soms makkelijker om feiten te negeren dan ze te lezen.

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR JOURNALISTEN (NVJ)

De NVJ bevestigde dat de versie van de Code van Bordeaux uit 2019 nog steeds actueel is en dat de eigen NVJ-code hier rechtstreeks op is gebaseerd. Ook op journalistieke opleidingen wordt nog steeds gewerkt met, en verwezen naar, zowel de Code van Bordeaux als de NVJ-code.

Belangrijk detail: de NVJ verzorgt de perskaarten voor journalisten. Op hun website staat dat houders van de  NVJ-perskaart zich committeren aan de NVJ-code, de tien ethische regels die betrouwbaarheid en verifieerbaarheid garanderen. Wie zo’n kaart draagt, erkent dus impliciet én expliciet de lijn van Bordeaux tot nu.

RAAD VOOR DE JOURNALISTIEK (RVDJ)

Zoals Frits van Exter, voorzitter van de Raad voor de Journalistiek, zelf schrijft, is de Code van Bordeaux de moeder aller codes. Het huidige IFJ-handvest uit 2019 borduurt hier direct op voort en vormt samen met de NVJ-code de basis van de Leidraad van de RvdJ.

De RvdJ toetst klachten aan de hand van die Leidraad, die in januari 2024 nog is geactualiseerd. In reactie op mijn vraag liet de Raad weten geen enkele reden te zien om niet naar de Code van Bordeaux te verwijzen: ze is de basis van vrijwel alle journalistieke codes. Wel geldt dat nieuwe codes en handvesten soms aanvullingen of aanscherpingen bevatten en dat het raadzaam is om de meest actuele normen als uitgangspunt te nemen.

Kortom: de lijn Bordeaux → IFJ-handvest → NVJ-code/Leidraad is volgens de RvdJ ononderbroken en actueel.

IN DE PRAKTIJK

Volkskrant

Op de website van de Volkskrant staat dat de krant “in beginsel de Leidraad voor de Journalistiek” onderschrijft. Het eigen protocol is daarop gebouwd en vertaalt de algemene regels van de Leidraad naar de dagelijkse praktijk op de redactie. Daarmee is de Volkskrant formeel verankerd in de normen van de RvdJ, die op hun beurt leunen op de internationale basis van Bordeaux.

NRC

NRC werkt met een eigen NRC‑code. De ombudsman beschreef die in zijn reactie per mail als “uitvoeriger en preciezer dan Bordeaux”, maar met grote inhoudelijke overlap. NRC is aangesloten bij de RvdJ en dus gebonden aan de Leidraad. De ombudsman gaf aan scherp te letten op naleving en nodigde lezers uit om hem en de redactie hierop aan te spreken.

NLPO (lokale/regionale publieke omroepen)

Ook de sector van regionale en lokale publieke omroepen werkt op basis van dezelfde lijn. De brancheorganisatie verwijst naar drie pijlers: de Code voor de Journalistiek, de Code van Bordeaux en de Leidraad van de RvdJ. In de statuten is vastgelegd dat redacties deze normen kennen en toepassen. Dat maakt duidelijk dat de internationale basis van Bordeaux ook op lokaal niveau nog steeds richtinggevend is.

Opleidingen

Op journalistieke opleidingen wordt de Code van Bordeaux nog altijd behandeld, met vakken die specifiek over de richtlijnen gaan. Daarnaast gebruiken docenten Bordeaux als historisch referentiekader en koppelen die aan de actuele NVJ-code en de Leidraad van de RvdJ.

Studenten leren in de praktijk werken met de kernprincipes die al sinds Bordeaux centraal staan: wanneer hoor en wederhoor, transparantie, correcties bij fouten, bronbescherming en het vermijden van schade of vooringenomenheid.

Met andere woorden: de vorm verandert met de tijd mee, maar de inhoud blijft hetzelfde.

DE CASUS OP X: VAN NORM NAAR RUIS

De directe aanleiding voor dit artikel is een kettingreactie op X. Na publicatie van de identiteit van een anoniem account, verwees ik met een screenshot naar het IFJ-handvest. Wat volgde, is illustratief voor hoe journalistieke normen in online discussies worden vervangen door ruis.

Stap 1 | Wegwuiven i.p.v. onderbouwen

In plaats van de bron te lezen of te onderbouwen waarom mijn verwijzing onjuist zou zijn, kwamen reacties als “je leest inderdaad niet” of “zucht”. Korte zinnen, nul inhoud.

Stap 2 | Frame verschuiven

De inhoud werd ingeruild voor aanvallen op mijn persoon of vermeende motieven. Het gesprek over journalistieke ethiek verdampte, precies zoals je verwacht als iemand geen onderbouwing heeft.

Stap 3 | Feitelijke ontkenning 

“De Code van Bordeaux bestaat niet meer” en “Wordt al jaren niet gebruikt.” Niet alleen door anoniempjes met een minion als profielfoto (altijd een sterk teken dat iemand in de categorie ‘moeilijk serieus te nemen’ valt), maar ook door een senior journalist mét een NVJ-perskaart.

En dan de hoogtepunten:

Chris Klomp: “Jij komt met Bordeaux aan. En dat noemt zich journalist.” Na eerder al een volstrekt irrelevante verwijzing naar iemand met wie ik niets te maken heb. Een klassieke poging om de doelen te verzetten zodat je vooral inhoudelijk niet hoeft te reageren.

Susan Geerts: Eerst: “Niet zo lastig als je eerst goed informeren, blijkbaar.

Daarna, als de inhoudelijke munitie op is: “Dementie? Of heeft je goudvissengeheugen een andere oorzaak?”

Miryam W.:  Meldt dat ik af en toe “wel een artikeltje schrijf” maar “jammer dat niemand ze leest”.

Dit van iemand die geen enkele moeite heeft met antisemitische posts, zolang ze onder de noemer “spiegel” vallen. Helaas meestal een gebroken exemplaar.

En dat omdat ik iets deelde over de Code van Bordeaux. Foei!

WAAROM WE DIE CODES NOG STEEDS NODIG HEBBEN

Journalistieke codes zijn geen museumstukken. Ze zijn het werkende contract tussen journalistiek en publiek: zo gaan we te werk, zó corrigeren we fouten, zó wegen we privacy, zó beschermen we bronnen, zó scheiden we feit en opinie. In een tijd waarin snelheid, likes en zichtbaarheid vaak zwaarder lijken te wegen dan zorgvuldigheid, is dat contract belangrijker dan ooit.

Dat de IFJ in 2019 het wereldwijde handvest nadrukkelijk liet voortbouwen op Bordeaux, dat de NVJ in 2024 een compacte tienpunten­code formuleerde en dat de Raad voor de Journalistiek zijn Leidraad dit jaar nog aanscherpte, zegt genoeg: de basisprincipes blijven overeind, de uitwerking groeit mee met de tijd.

Wie stelt dat Bordeaux “niet meer bestaat” verwart vorm met inhoud. De vorm is geactualiseerd; de inhoud – waarheid zoeken, zorgvuldig werken, verantwoording afleggen – is dezelfde. Wie die basis wegzet als “dat gebruiken we niet meer” laat precies zien waarom die basis onmisbaar blijft.

En als je als senior journalist, mét een NVJ-perskaart, na je afwijzing van Bordeaux niet verder komt dan “Jij komt met Bordeaux aan. En dat noemt zich journalist”?

Dan illustreer je precies wat er misgaat: de code zegt verifieerbaar en betrouwbaar, de praktijk laat zien dat sommige mensen liever scoren dan verantwoorden.



Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷


Naschrift | Over dedain, een methode en blinde adoratie

Na publicatie van dit artikel begon de voorspelbare poppenkast. Voor de duidelijkheid: Chris Klomp zei letterlijk tegen me dat 1) “die code gebruiken we al jaren niet meer” en 2) “Jij komt met Bordeaux aan. En dat noemt zich journalist.” Ook gooide hij er nog een vage verwijzing naar een uitspraak van de RvdJ tegenaan, want de klager was “ook nat gegaan”.

Dat dedain is niets nieuws. Onder artikelen, per mail of online: altijd hetzelfde patroon. Daarom deed ik wat een journalist doet: navraag bij bronnen. Per mail, online, via contacten op LinkedIn. Helemaal geen geheimzinnige methode. En de uitkomst is duidelijk:

  • Punt 1 (“die code gebruiken we niet”) is weerlegd. We gebruiken die code wél, of je het leuk vindt of niet.
  • Punt 2 (“En dat noemt zich journalist”)? Ja, ik noem mezelf journalist. Omdat ik bronnen vermeld, verifieer en niet de plank missla op het gebied van ethiek. Misschien een vraag die Klomp zichzelf beter kan stellen, gezien zijn motto “goed onderzoek kost tijd” al jaren is verschoven naar “ik heb een mening, lift mee op ophef en recycle dezelfde complotmarmotten in een eindeloze reeks tweets en stukjes.”

En dan het fameuze punt van de RvdJ. Het “nat gaan”? Ik heb het nagezocht. Wat bleek: de Raad wees de klacht af omdat Klomp zijn profiel óók gebruikt voor vakantiekiekjes. Daardoor valt zijn voorkeur voor “je moeder, klein bier, non-valeur, walgelijk wijf, snoes” en andere inhoudelijk sterke bijdragen buiten hun toetsingskader. Geen vrijspraak dus, geen oordeel over de inhoud, gewoon een bureaucratisch gevalletje van je staat bij het verkeerde loket. Handen wassen in onschuld. Ik hoor nog steeds graag waar ik “ook nat” ga.

Tot slot de blinde adoratie. Miryam en Susan strijden om de eerste plaats, met Susan op een nipte voorsprong. Na mijn artikel over Bordeaux kwam ze vanzelfsprekend kwispelend aansnellen. Haar bijdrage? “Heb je die achterhaalde, niet meer gebruikte code van Bordeaux weer. Doe zelf je research even.” Toen ik haar wees op de inhoud van het artikel, volgde het ijzersterke: “Een door jouzelf geschreven stuk, als reactie op een terechtwijzing door Chris. Overweldigend als bewijs, hoor!” Welke terechtwijzing dat precies was, blijft een raadsel.

Het is eigenlijk niet te doen. Maar het illustreert perfect waarom we journalistieke codes nog steeds nodig hebben: omdat feiten het verliezen van volume en adoratie vaak de plek inneemt van argument.


Sociale media

De gebroken spiegel

Over framing, morele verontwaardiging en een onsmakelijke tweet

Als je framing en propaganda veroordeelt, maar zelf een deportatie voorstelt onder het mom van een “spiegel”, wat zegt dat dan over je geloofwaardigheid als journalist? 

“Alle Joden deporteren naar de VS en van Israël een kuuroord maken.”
— Chris Klomp, 5 juni 2025

Waarom hij dat schreef? Omdat iemand op X vroeg“Als ik nu eens over die rode lijn heen kijk, zie ik dan een (suggestie voor) een definitieve oplossing?” Klomps antwoord: deportatie. Geen grap, geen uitleg. Gewoon een keiharde uitspraak.

Klomp noemt zichzelf onafhankelijk journalist. Iemand die “tijd neemt voor duiding” en niet meedoet aan snelle framing. Zijn website vraagt om donaties zodat hij kan blijven schrijven “… wat hij wil. Onafhankelijk.”

Maar hoe geloofwaardig is dat, als je zulke dingen zegt?

Maatstaven voor anderen, niet voor zichzelf

In een recent stuk haalt Klomp uit naar De Telegraaf, omdat die activisten op een Gaza-boot “Hamas-fans” noemde. Volgens hem is dat framing. Maar hij noemt diezelfde groep zelf “alleen mensenrechtenactivisten”. Zonder nuance.

Wie framing aanvalt, moet ook zijn eigen woorden wegen. Zijn deportatie-opmerking is niet alleen verwerpelijk, maar ondergraaft alles wat hij over journalistiek zegt te verdedigen.

Op zijn site schrijft Klomp:

“Wat als iemand wél tijd neemt voor duiding?”

Maar dat doet hij niet. Zijn uitspraak over deportatie had zo van een trollend account kunnen komen. 

In een tijd waarin antisemitisme toeneemt en het publieke debat verhardt, is dit geen onschuldige uitglijder. Het is een signaal. En wie een spiegel ophoudt, moet er ook in durven kijken.

Analyse maakt plaats voor preek

Volgens Media Bias/Fact Check (2024) is De Telegraaf inderdaad “right biased”, maar ook “mostly factual”, met een schoon factcheck-record. De site wijst op sterke woordkeuze en gebrekkige bronvermelding, maar noemt de krant niet onbetrouwbaar. Klomps voorstelling van De Telegraaf als een zuivere propagandamachine houdt daarmee geen stand. Rechts zijn is niet hetzelfde als structureel onwaarachtig zijn.

In zijn stuk over De Telegraaf is er geen inhoudelijke analyse van het nieuwsbericht. Geen bronnen, geen wederhoor – alleen moreel dedain en oude vetes.

Hij verwijt framing, maar gebruikt zelf zinnen als “Palestijnse burgers levend verbrand” en “baby’s die sterven van de gecreëerde hongersnood”

Hij hekelt activistische journalistiek, maar bedrijft het zelf. Hij presenteert zich als het laatste geweten in de media. Maar wie anderen de maat neemt, moet ook zijn eigen woorden toetsen. Zeker als die gaan over het deporteren van een bevolkingsgroep.

Het stopt niet bij één uitspraak

“Ik geloof ook niet dat de Holocaust is gepleegd door de islam. Heb ook wat moeite met die enorme misdaad te koppelen aan superieur zijn.”
— 
Chris Klomp, 7 juni 2025

Dat is vreemd. Want de Holocaust was juist het gevolg van het idee dat het Arische ras superieur was. Als je dát niet ziet, mis je basiskennis.

De paradox: Klomp waarschuwt voor superioriteitsdenken, maar pleitte eerder zélf voor deportatie. Hij beschuldigt anderen van morele ontsporing, maar sleept de Holocaust in een discussie waar hij geen grip op heeft.

De spiegel als schild

“Maar goed, we kunnen we constateren dat de spiegel geslaagd is. Ophef en gedoetjes als je dit zegt over de Joden, totale stilte als dit een letterlijk plan is met Palestijnen als slachtoffers. We see you.”
— Chris Klomp, 7 juni 2025

Volgens Klomp is zijn uitspraak dus “een spiegel” en wie daar boos op wordt, bevestigt volgens hem alleen maar zijn gelijk. Een klassiek rookgordijn: hij trekt de morele jas nog strakker aan, zonder iets terug te nemen. Wie kritiek heeft, is ineens schuldig aan stilzwijgen over ander onrecht.

Maar laten we helder zijn: wat Klomp schreef, is walgelijk. Niet omdat het over Joden ging. Niet omdat het over Palestijnen zou kunnen gaan. Maar omdat het over mensen gaat. Het deporteren van een bevolkingsgroep suggereren is geen spiegel. Het is moreel failliet, ongeacht het doelwit.

Of het nu gaat over Joden. Over Palestijnen. Over christenen. Of over aanhangers van het drieogige spaghettimonster …

… dit zeg je niet.

Geen uitschieter, maar een patroon

Wie denkt dat Klomps uitspraak over deportatie een eenmalige uitschieter was, komt bedrogen uit. Een reeks eerdere tweets laat zien dat het geen incident is, maar een terugkerende stijlfiguur, waarin Joden worden gegeneraliseerd, belachelijk gemaakt of moreel afgewezen.

In reacties op het Israëlisch-Palestijns conflict vergelijkt Klomp Joden met nazi’s, zegt hij dat “ze hetzelfde doen”, stelt hij dat “Marokkanen, Joden, allemaal één pot nat zijn” en suggereert hij dat ze “beter naar Trumpland kunnen” omdat ze daar “altijd gehaat zullen worden – deels terecht”.

De spiegel is geen reflectie maar een rookgordijn. Wie dit soort dingen structureel zegt, over langere tijd, in volle ernst en zonder correctie, hoeft geen spiegel aan te reiken, maar een verklaring.

Of beter nog: zet gewoon ‘antisemiet’ in je bio. Scheelt een hoop uitleg.



Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷


Naschrift | Over wederhoor, journalistieke normen en een gemiste kans

Na publicatie van dit blog ontving ik een reactie van Chris Klomp. Hij schreef dat het stuk “de plank volledig misslaat” en beklaagde zich over het ontbreken van wederhoor, met daarbij de opmerking dat “niemand reageert” op dit “verhaaltje”.

Behalve hijzelf dus. Per e-mail, vol dedain.

Uiteraard heb ik hem daarop alsnog de gelegenheid geboden om inhoudelijk te reageren. Hij kon daarvoor per e-mail een (inhoudelijk) weerwoord insturen, dat ik met plezier als naschrift aan het blog zou hebben toegevoegd. Klomp wees dit aanbod af. Volgens hem hoort wederhoor uitsluitend vóór publicatie plaats te vinden. Het blog noemt hij “geen journalistiek, maar framing”.

Voor de duidelijkheid: dit blog is gebaseerd op uitspraken die Klomp zelf publiekelijk heeft gedaan via sociale media, met name op X. Hij wordt letterlijk geciteerd, voorzien van directe bronverwijzingen. Op dat platform is zijn toon vaak uitgesprokener dan elders, wat de context van zijn woorden des te relevanter maakt.

Volgens de Code van Bordeaux, de internationale gedragscode voor journalisten én de Nederlandse Raad voor de Journalistiek, is wederhoor bij journalistieke publicaties een belangrijk principe, maar géén absolute verplichting vóór publicatie. Zeker bij opiniestukken over publieke uitlatingen volstaat het om achteraf ruimte tot reactie te bieden, een gangbare en integere praktijk binnen de journalistiek.

Het is jammer dat het kennelijk makkelijker is om op alles te reageren met het woord “spiegel”, dan om inhoudelijk in te gaan op je antisemitische posts.

Voor wie zich beroept op journalistieke ethiek, is het misschien raadzaam om punt 9 en 10 van de Global Charter of Ethics for Journalists (Code van Bordeaux) nog eens rustig door te nemen.

a grayscale of a lady justice figurine
Media

Zwijgen als strategie

Activisten die liever niets zeggen dan iets verkeerds, docenten die hele bevolkingsgroepen veroordelen – het publieke debat raakt verlamd. Niet door extremen, maar door gemakzucht.

Onlangs verscheen er een opiniestuk waarin werd betoogd dat activisten zich beter kunnen onthouden van termen als ‘zionisme’ of ‘antizionisme’. Te complex, te beladen, te gevoelig voor misverstanden. Het advies: laat die woorden liggen en beroep je op het internationaal recht.

Het klinkt als nuance. Maar in werkelijkheid is het de discussie strategisch ontwijken, vermomd als analyse.

Termen zonder ruggengraat

Neem bijvoorbeeld het woord zionisme. Vaak gebruikt, zelden uitgelegd. Er is geen universeel erkende definitie, maar historisch gezien verwijst het naar de nationale beweging van het Joodse volk die streeft naar een eigen staat in het historische land Israël. Binnen die beweging bestaan verschillende stromingen: van seculier tot religieus, van socialistisch tot rechts-nationalistisch. In VN-context is het woord zelfs ooit gelijkgesteld aan racisme (Resolutie 3379, 1975), een uitspraak die in 1991 weer werd ingetrokken. Kortom: een woord met lading, lagen en geschiedenis, maar in het publieke debat gebruikt alsof het eenduidig is. Juist dát maakt de vrijblijvendheid waarmee ermee gestrooid wordt zo kwalijk.

Woorden als zionismedekolonisatieapartheidwokeracisme worden inmiddels vrijwel dagelijks gebruikt in het publieke debat. Niet om hun betekenis te verhelderen, maar juist om verantwoordelijkheid te vermijden. Zolang niemand duidelijk zegt waar die woorden voor staan, blijft het veilig.

Zo werd antizionisme in het genoemde stuk bestempeld als een valstrik: het zou verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden. Maar dat kun je over élk politiek woord zeggen. Probeer “dekolonisatie” of “woke” maar eens te gebruiken zonder dat iemand een opiniestuk schrijft. Of boos wordt.

Het recht als moreel schild

De auteur verwees naar het internationaal recht als alternatief. Dat zou voldoende zijn. Maar dat is een misvatting. Het recht is geen moreel kompas. Het is een toetsingskader gebaseerd op feiten, context en jurisprudentie – zonder gevoelens en zéker geen eigen mening.

Toch wordt het recht in dit soort betogen vaak naar voren geschoven alsof het de morele conclusie al bevat. Dat is veilig, zo hoef je zelf niets meer te zeggen. Geen positie, geen risico. Maar activisme draait niet om veiligheid. Het draait om keuzes maken, ook als die oncomfortabel zijn.

Als je zegt dat je opkomt voor de rechten van een volk, mag je ook uitleggen hoe je je verhoudt tot de ideologie van de tegenpartij. Of tot je eigen woorden. Wie zich antizionist noemt, moet kunnen uitleggen waartegen hij zich keert en wat hij wél wil.

Ontwijking aan de ene kant, groepsschuld aan de andere

Wat opvalt: hoe vaker mensen zich beroepen op hun juridische of intellectuele achtergrond, hoe vaker ze weigeren kleur te bekennen. Het publieke debat raakt daardoor verstikt in een web van academische voorzichtigheid. Vol zinnen die klinken alsof ze iets zeggen, maar niets echt stellen.

Óf ze slaan juist door naar de andere kant. Zoals de ruim 400 medewerkers van Wageningen Universiteit die aankondigden niet langer samen te willen werken met Israëlische universiteiten, en zelfs geen studenten meer willen begeleiden bij toekomstige uitwisselingen – ongeacht wie die studenten zijn.

Alsof nationaliteit op zichzelf al schuld impliceert.

Maar als je die redenering doortrekt, kom je op een glijdende schaal. Want als alle Israëlische studenten collectief medeschuldig zijn aan het beleid van hun regering, dan zou je met hetzelfde gemak kunnen stellen dat álle Gazanen verantwoordelijk zijn voor Hamas.

En dat zegt – zeer  terecht – vrijwel niemand hardop.

Politiek denken vereist moed

Het probleem is niet dat woorden moeilijk zijn. Het probleem is dat steeds meer mensen bang zijn om ze helder te gebruiken, of überhaupt nog begrijpen wat de betekenis is van de woorden waarmee gestrooid wordt alsof het suikergoed is.

En ondertussen wordt het publieke debat gekaapt door twee uitersten: zij die zwijgen om nergens op vastgepind te worden, en zij die zó hard roepen dat niemand er nog tussen durft te komen.

Daar lijden de feiten onder. En de waarheid. En uiteindelijk: het vermogen om elkaar nog werkelijk te begrijpen.


Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷

Sociale media

Jankverhaal, zei je?

Hoe het Songfestival de façade van fatsoen op Bluesky doorbrak

Toen de Israëlische zangeres Yuval Raphael, overlevende van het Nova-festival op 7 oktober, werd uitgefloten tijdens haar optreden op het Eurovisie Songfestival, schreef ik in de Volkskrant dat we moeten oppassen. Wie een overlevende reduceert tot staatspropaganda, ontkent niet alleen haar verhaal, maar ook haar menselijkheid.

Raphael zong geen nationalistische lofzang, geen strijdlied vol bravoure. Haar nummer, New Day Will Rise, was een ballade over verlies. Over een vriend die ze verloor. Over verdriet dat in muziek werd vertaald, niet in politieke leuzen. Maar voor veel mensen op sociale media deed dat er niet toe. Raphael werd behandeld alsof ze een spreekbuis was van het Israëlische leger.

Wat volgde, was geen debat. Geen inhoudelijke discussie over de songtekst of het optreden. Alleen verdachtmakingen, framing, antisemitisme en ontmenselijking. Soms subtiel, vaker ronduit huiveringwekkend. In dit stuk reconstrueer ik wat er gebeurde op Bluesky, het platform dat zich afficheert als het beschaafde alternatief voor X. Maar tijdens het Songfestival bleek dat fatsoen vooral decor was. Het masker viel.

Afwijzing als badge van morele zuiverheid

Wie Raphael negeerde, meldde dat publiekelijk. Het kijken van het Songfestival werd gepresenteerd als morele medeplichtigheid en dus moest het zappen, het boycotten, het uitschakelen worden beleden. Geen fandom, geen frivoliteit, geen ironie: kijken was verraad.

“Gezapt.”

“Toen Israël kwam, ben ik koffie gaan zetten.”

“Ik heb voor het eerst in m’n leven gezapt. Geen zin om met walging te zitten.”

“Is Israël al geweest? Dan weet ik wanneer ik moet vloeken.”

“Het eerste jaar in m’n leven dat ik bewust niet kijk. Kon het niet opbrengen. Snap ook niks van m’n linkse bubbel die er zo openlijk over post.”

Afkeer wordt hier gepresenteerd als morele daad. Niet ‘ik vond het niks’, maar: ‘ik keek bewust niet, want dat is wat fatsoen eist’. De zangeres is niet meer een artiest, maar een object van afwijzing. Het kijken naar een optreden wordt tot een vorm van medeplichtigheid verheven. Het zappen wordt morele profilering.

Wat hier misgaat, is dat de zangeres niet op haar muziek wordt beoordeeld, maar op haar paspoort. De afwijzing van haar optreden is niet gebaseerd op wat ze zingt, maar op wie ze is. Daarmee wordt identiteit belangrijker dan inhoud. Het morele oordeel is al geveld voor de eerste noot heeft geklonken.

Rouw, tenzij je het verkeerde paspoort hebt

Yuval Raphael werd niet afgerekend op haar muziek, optreden of politieke uitspraken. Ze werd niet bekritiseerd vanwege haar kleding, stem of boodschap. Ze werd uitgekotst omdat ze Israëlisch was en dus per definitie verdacht. Verdriet wordt hier pas geloofwaardig geacht als het het juiste politieke doel dient. Wie aan de ‘verkeerde’ kant rouwt, verliest automatisch het recht op medeleven.

“Ze woont in Israël. Ze is een kolonist. Ze stond te dansen naast een openluchtgevangenis. Waar moet ik precies sympathie krijgen voor haar jankverhaal?”

“Van mij mag ze helemaal terug naar huis worden gefloten.”

“Slachtofferrol uitmelken, iets anders is het niet.”

De kern van deze reacties is helder. Verdriet telt alleen als het in dienst staat van het juiste narratief. Een Israëlische vrouw die rouwt om haar vermoorde vrienden wordt verdacht gemaakt omdat ze zich niet eerst uitspreekt over Gaza. Haar emotie wordt geïnterpreteerd als manipulatie, haar verdriet als propaganda.

Wat hier misgaat, is dat empathie afhankelijk wordt gemaakt van ideologische goedkeuring. Rouw is geen universeel menselijk recht meer, maar een voorrecht dat je moet verdienen. Je paspoort, afkomst en politieke houding bepalen of je verdriet serieus wordt genomen. Daarmee wordt het menselijke aspect van lijden vervangen door een morele toelatingskeuring.

Van framing naar rechtvaardiging van geweld

Een overlevende van een bloedbad die zingt over rouw werd behandeld als agressor. Het is een perverse omkering van slachtofferschap. En het is gevaarlijk. Want het opent de deur naar het rechtvaardigen van geweld tegen burgers; zolang ze tot een collectief behoren dat je haat.

“De Palestijnen hebben het recht zich te verzetten tegen hun onderdrukker. Dat er burgerslachtoffers bij vallen is part of the deal.”

“Dat zij stond te dansen naast een openluchtgevangenis zegt genoeg over wie zij is.”

Wat hier wordt gesuggereerd, is dat het festivaldoelwit terecht was. Dat mensen die daar dansten, zelf de verantwoordelijkheid dragen voor hun dood. En dat overlevenden zoals Raphael geen slachtoffers zijn, maar medeplichtigen. De grens tussen burger en strijder wordt opzettelijk uitgewist. Het individu wordt een doelwit, zolang het uit de ‘verkeerde’ groep komt.

Complotdenken zonder het C-woord

Toen het optreden werd verdedigd, verschoof de kritiek van Raphael zelf naar wie haar zou steunen. Onder de oppervlakte borrelden klassieke antisemitische motieven op: insinuaties van invloed, geld, manipulatie, dubbele loyaliteit.

“Domicela Heijmeriks heeft weer budget van het CIDI zie ik.”

“Artikel mede mogelijk gemaakt door CIDI.”

“Ze vertegenwoordigt niet haar verdriet of het Joodse volk, maar een genocidaal regime.”

“Weinig Joden die niet medeplichtig zijn.”

“Israel probeert altijd aan de touwtjes te trekken, en vaak met succes.”

Het gaat hier niet langer om kritiek op Israëlisch beleid, maar om de morele integriteit van een hele bevolkingsgroep. Wie zich uitspreekt tegen het uitfluiten van Raphael, wordt gezien als ‘betaald’, ‘gebruikt’ of ‘blind’. En als Jood? Dan ben je vermoedelijk medeplichtig aan genocide, tenzij je actief afstand neemt.

Dat Joden wereldwijd verantwoordelijk zouden zijn voor het handelen van een regering is een oud antisemitisch motief. En het wordt hier moeiteloos opnieuw uitgespeeld, met zachte stemmen en mooie praatjes. Geen brute leuzen, maar insinuaties die alles doordrenken.

Het complot van de televote

Nadat Israël de finale bereikte, verschoof de woede op Bluesky naar het stemproces. Het resultaat kon, zo vonden velen, niet op eerlijke wijze tot stand zijn gekomen. De beschuldigingen volgden snel, wederom zonder bewijs, maar met veel stelligheid.

“Hoe is het mogelijk dat dat kut-Israel tweede wordt op dat kut-festival. Welke toondove rukkers stemmen daarop?! Of heeft fuck Israël weer alle ambassades ingezet om de hele wereld te laten televoten?”

“Ze hebben het televote ook gemanipuleerd, 100%.”

“Zou de opmerkelijke grote publieksvoorkeur voor Israël kunnen zijn gemanipuleerd? Ook vorig jaar was dit zeer opmerkelijk.”

“Wie betaalt bepaalt, dus Israël wint.”

“Het kan niet anders of er is gesjoemeld.”

“Ik houd niet van complottheorieën én ik weet dat Israël een *hele* dikke vinger in de pap heeft bij alles wat met software en telecommunicatie te maken heeft.”

Het wantrouwen is structureel en selectief. In andere gevallen wordt het Europese publiek juist bewierookt om haar morele kompas. Maar zodra dat kompas iets aanwijst wat niet in het eigen frame past, moet het fout zijn. Deze vorm van complotdenken lijkt verdacht veel op QAnon-achtige redeneringen: niets is wat het lijkt, tenzij het je vooroordeel bevestigt.

Rouw als politiek privilege

Op Bluesky is rouw voorbehouden aan de juiste slachtoffers. Wie treurt om verkeerde doden, is verdacht. Wie overleeft aan de verkeerde kant van een grens, is medeplichtig. Rouw wordt een onderhandeling, een voorwaardelijk privilege.

“Ik huil pas met haar mee als ze zich uitspreekt tegen de genocide in Gaza.”

“Zodra ze een lied zingt over de Palestijnse slachtoffers ben ik bereid haar pijn serieus te nemen.”

Yuval Raphael werd niet geloofd. Haar verdriet was toneel, haar herinnering propaganda. Haar bestaan werd geframed als aanval. Dat is geen kritisch denken. Dat is ideologische ontmenselijking.

Pesten als protest

Tijdens het optreden van Israël werd er in de zaal boe geroepen. Sommigen vonden dat ongepast, maar op Bluesky werd het toegejuicht. Het boegeroep werd niet als verstoring gezien, maar als morele daad.

“Ze zijn helden, allemaal.”

“Ik was trots op die boe-roepers. Eindelijk iemand die wat dóet.”

Maar het doelwit van dit ‘protest’ is geen generaal, geen propagandist, geen ideoloog.

Het is een jonge vrouw die ternauwernood een massaslachting overleefde. Net als op het schoolplein wordt zwijgen al snel gezien als instemming. Niet reageren is geen neutrale houding, maar voedt de dynamiek van het pesten, ook al is dat niet altijd bewust bedoeld.

Wat hier misgaat, is dat de menselijke context volledig verdwijnt. Wat overblijft, is de vlag op het scherm. Raphael wordt niet meer gezien als individu, als overlevende, als mens. Ze is gedegradeerd tot zondebok. En pesten wordt gelegitimeerd, zolang het moreel goed voelt.

Selectieve empathie als systeemfout

Het gebeurt niet alleen op Bluesky. Maar daar was het zichtbaar, expliciet, onafgeschermd. De morele façade brokkelde af. Wat overbleef was een koude logica: empathie is geen universeel principe, maar een ideologische afweging.

Wat hier misgaat, is de dubbele standaard. Israëlische burgers én Joden wereldwijd worden niet meer los gezien van een misdadige regering. Hun accent, paspoort, of herkomst is al voldoende om te bepalen of hun rouw telt of dat ze medeplichtig zijn. En dat geldt niet alleen voor zangers, dat geldt voor kunstenaars, sporters, studenten, wetenschappers.

De weigering om slachtoffers individueel te benaderen is geen fout, maar een functie van ideologisch denken. In deze logica maakt het niet uit wat je hebt meegemaakt, alleen aan welke kant je stond. Of liever: aan welke kant mensen vinden dat je stond.

Het fatsoen is façade

Bluesky profileerde zich als alternatief voor X. Minder gif, meer inhoud. Maar wat zichtbaar werd, was geen platform van nuance. Het bleek een podium voor moreel fanatisme. Geen schreeuwend rechts deze keer, maar fluisterend ‘fatsoenlijk’.

MeToo gold voor iedereen, tot het een Israëlische vrouw betrof. Juist daar werd haar verhaal niet geloofd, haar trauma verdacht gemaakt en haar menselijkheid ingeruild voor een vlag. Dan mag je verkracht, vermoord, ontvoerd worden. En mocht je de poging daartoe overleven, dan staat er een meute paraat om je alsnog digitaal te lynchen bij een liedjesfestijn.

De vraag is niet of kritiek op Israël mag. De vraag is waarom zoveel mensen hun morele kompas kwijtraken zodra een Israëlisch meisje zingt over verlies.


Alle geciteerde uitspraken zijn afkomstig van Bluesky en worden letterlijk weergegeven. Screenshots zijn beschikbaar voor verificatie.

Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷

Media

Over worstelaars en baby’s

Mihai Martoiu Ticu reageerde op mijn opiniestuk met een moreel oordeel, maar zijn column over Israël, boycots en framing zegt uiteindelijk meer over zijn eigen stijl van redeneren dan over de mijne: weinig analyse, veel retoriek, en selectieve verontwaardiging in plaats van argumentatie.

Hoe het begon
Toen ik onlangs een opiniestuk schreef voor de Volkskrant over de academische boycot van Israëlische universiteiten, wist ik dat het reacties zou oproepen. Dat is prima. Wie schrijft over een beladen onderwerp, moet tegen kritiek kunnen. Maar sommige reacties vragen niet om discussie, ze vragen om dissectie.

Neem Mihai Martoiu Ticu, die zich graag positioneert als rationeel denker binnen zijn eigen online bubbel. Kort daarna verscheen van zijn hand een opiniestuk, getiteld Over boycots, baby’s en sumoworstelaars, waarin hij mijn betoog verdraait, ridiculiseert en als moreel failliet afschildert. Wat volgde was geen analyse, maar een les in framing, opgeleukt met baby’s, worstelaars en de morele verhevenheid van het grote eigen gelijk.

Voor wie het zich afvraagt, met “de sumoworstelaar” bedoelt hij Israël, en met “de baby” de Palestijnse burger. Zijn suggestie is dat ik, door niet te pleiten voor een boycot, moreel aan de kant van de onderdrukker sta. Het is een manipulatieve metafoor, bedoeld om elke nuance weg te zetten als medeplichtigheid.

“Dat heeft niets met mijn stuk over haar stuk te maken”
De manier waarop Mihai zijn aanval voorbereidde, verdient aparte aandacht. Hij vroeg mij, onder het mom van oprechte interesse, of hij mijn academische bijdrage over de representatie van apartheid in de media mocht inzien. Ik nam de tijd om beleefd te antwoorden, gaf context, verwees naar een blog, voegde een uitgebreide bibliografie toe.

Opmerkelijk genoeg beweert Mihai in een van zijn reacties online dat zijn verzoek om mijn academische werk in te zien “niets met zijn stuk over mijn stuk te maken” had. Dat is moeilijk te rijmen met de inhoud en timing van zijn publicatie. Hij vroeg mij, onder het mom van oprechte interesse, om toegang tot een onderzoeksbijdrage, terwijl hij al werkte aan een opiniestuk – en naar eigen zeggen ook aan een boek – waarin hij mijn positie met morele verontwaardiging probeert te ontkrachten, zonder enige vermelding van mijn onderbouwing. Zijn blog en draad gaan bovendien expliciet over framing en representatie, precies de thema’s waar mijn onderzoeksbijdrage én opiniestuk over gingen. Dat verband ontkennen is geen onschuldige vergissing, maar een bewuste strategie.

“Mag ik uw onderzoek even inzien?”

In zijn draad op Bluesky noemt hij mijn betoog “rationeel leeg”, vergelijkt mijn redenering met slavernij-apologie en noemt elke vorm van context een “drogreden”. Wie zo’n publieke afrekening opbouwt achter een façade van nieuwsgierigheid, gebruikt de vorm van debat om het debat te vermijden.

“Het Internationaal Gerechtshof heeft Israël al veroordeeld”
In zijn stuk schrijft Mihai dat het Internationaal Gerechtshof Israël al heeft veroordeeld wegens systematische rassenscheiding en schending van het zelfbeschikkingsrecht. Hij suggereert daarmee dat de kwestie juridisch is afgehandeld. In werkelijkheid gaat het om een niet-bindend advies van het Internationaal Gerechtshof, uitgebracht op verzoek van de Algemene Vergadering van de VN. In dit advies van 19 juli 2024 concludeert het Hof dat Israëls aanwezigheid in de bezette gebieden illegaal is, maar het noemt Israël niet expliciet een apartheidsstaat.  Zulke onnauwkeurigheid is geen detailfout, het is een bewuste zet om het frame van Israël als dader institutioneel te verankeren, los van wat er juridisch is vastgesteld.

Bovendien doet hij alsof morele helderheid vereist dat je kiest: of je bent tegen Israël, of je bent medeplichtig. Elke poging tot nuance wordt zo verdacht gemaakt. De morele razernij volgt voorspelbaar: ‘Ziekenhuizen! Verbrande baby’s! Onschuldige burgers! En jij komt met nuance?”

Maar juist nuance is onmisbaar in complexe conflicten als deze — om verschil te kunnen maken tussen beleid en bevolking, tussen kritiek en demonisering. Mihai stapt daar bewust overheen. Hij negeert dat ik het Israëlische overheidsbeleid herhaaldelijk en publiekelijk heb bekritiseerd, niet het volk, niet alle Israëli’s, en zeker niet ‘de Joden’. Dat onderscheid doet ertoe. Wie dat weglaat, speelt een vuil spel. Dat is geen ethiek, dat is dogmatiek.

“Je moet een kind zijn om daar niets van te vinden” 

De centrale metafoor in zijn column is handig voor effectbejag, maar rampzalig voor redenering. Hij zet Israël neer als een sumoworstelaar die een baby mishandelt, en wie dat beeld niet bevestigt, staat volgens hem aan de kant van de beul. “Je moet een kind zijn om daar niets van te vinden,” schrijft hij. Complexiteit wordt zo vervangen door choreografie.

Wat overblijft, is een theatrale pose van morele superioriteit, waarachter elke vorm van realiteitszin verdwijnt. Verder noemt hij geen concreet feit, verwijst naar geen enkele bron en gaat nergens inhoudelijk in op mijn betoog. In plaats daarvan krijgt de lezer een stroom aan bombastische zinnen, morele poses en dramatische vergelijkingen voorgeschoteld, alsof volume en pathos inhoud kunnen vervangen.

“Wat je doet is whataboutism”
Mijn oorspronkelijke punt was eenvoudig: een academische boycot is niet neutraal, maar selectief en leidt zelden tot meer begrip of rechtvaardigheid. In plaats van daar inhoudelijk op in te gaan, verwijt Mihai mij “whataboutism”. Dat is een retorische techniek waarbij iemand zogenaamd kritiek ontwijkt door te wijzen op andere, vermeende misstanden. Alsof het benoemen van hypocrisie betekent dat je het oorspronkelijke probleem niet serieus neemt. En dat alles terwijl hij geen moment inhoudelijk ingaat op het onderwerp of komt met tegenargumenten.

In werkelijkheid was mijn punt niet dat de situatie van de Palestijnen onbelangrijk is, maar dat activisten (nee, niet alle activisten uiteraard)  consequent moeten zijn in hun verontwaardiging. Ironisch; wie mij beschuldigt van afleiding, bouwt zijn hele betoog op rookgordijnen. Wat eveneens opvalt is dat de meeste mensen reageren op dit soort onderwerpen vanuit hun onderbuikgevoel, zonder echt te begrijpen waar het over gaat. Links naar bronnen worden zelden aangeklikt, ze zijn decor, geen fundament.

Mihai gaat nog een stap verder: hij maakt er zijn eigen sprookje van, compleet met morele vertellingen en selectief geheugen. Wie niet zijn vijandbeeld bevestigt, is medeplichtig. Die logica laat geen ruimte voor denken, alleen voor volgzaamheid.

“Gad Saad noemt het parasitaire ideologieën – en hij heeft gelijk”
Wie Martoiu Ticu’s stuk leest, ziet zijn kruiperige bewondering voor Gad Saad als zogenaamd moreel baken. Dat is veelzeggend. Saad is een Canadees marketingprofessor, vooral bekend om zijn kruistocht tegen wat hij “parasitaire ideologieën” noemt: feminisme, antiracisme en sociale rechtvaardigheid. In zijn boek The Parasitic Mind (2020) en publieke optredens beschrijft hij deze stromingen als virussen die rationeel denken aantasten. Zoals een recensie in Merion West scherp opmerkt, begint Saad vanuit een redelijk uitgangspunt, maar vervalt hij al snel in vijandige generalisaties, simplificaties en persoonlijke aanvallen. Precies het soort retoriek dat inhoudelijk debat vervangt door strijd.

Zijn stijl is een mix van intellectuele pose en YouTube-retoriek, met grove generalisaties, seksistische ondertonen en een bijna obsessieve fixatie op ‘woke’ als maatschappelijk kwaad. Wie Gad Saad als intellectueel kompas ziet, kiest bewust voor biologische simplificatie: het idee dat gedrag en ongelijkheid vooral biologisch bepaald zijn. Alsof seksisme, kolonialisme of racisme simpelweg in onze natuur zitten. En voor het belachelijk maken van andersdenkenden, in plaats van het begrijpen van systemen.

Dat Martoiu Ticu zijn stuk besluit met een verwijzing naar deze ‘held van de rede’, zegt veel over zijn ideologische voorkeur — waarmee hij zijn stuk afsluit, niet met een bron, maar met een ideologisch idool. Een voorkeur die naadloos aansluit bij de kringen van Jordan Peterson en Joe Rogan, waar Saad regelmatig te gast is om zijn kruistocht tegen feminisme en ‘woke’ te herhalen — in interviews waarin ratio vooral pose is, geen methode.

Wie zijn morele inzichten haalt bij een man die de #MeToo-beweging een “vrouwenoffensief” noemt, moet niet verbaasd zijn als zijn eigen analyse rammelt.

“Het is klassiek maffia-denken: het levert iets op dus we doen het”
Een van de opmerkelijkste verdraaiingen in Mihai Martoiu Ticu’s reactie is zijn beschuldiging dat ik mij zou beroepen op economische voordelen van samenwerking met Israël, alsof ik zou betogen: “het levert wat op, dus doen we het”.

Die redenering komt niet uit mijn pen, maar uit zijn verbeelding. Mijn bezwaar tegen academische boycots was principieel en intellectueel: dat wetenschap gebaat is bij dialoog, en dat ideologische uitsluiting zelden tot meer rechtvaardigheid leidt. Het frame van geld-gewin en maffia-logica is een retorische truc, geen analyse.

Tot slot
Volgens Mihai Martoiu Ticu ontbreekt het mij aan moreel kompas. Maar ik kies ervoor om te denken, niet te marcheren in het morele keurslijf van eenduidige schuld en gemakkelijke antwoorden. Kritisch omgaan met framing, ook als het Israël betreft, is geen verraad. Het is juist nodig in een wereld waar woorden worden ingezet als wapens en waar nuance steeds vaker verdacht wordt gemaakt.

Wie zijn morele wereldbeeld laat afhangen van baby’s, sumoworstelaars en YouTube-professoren, komt zelden verder dan het schoolplein van het intellect – waar geschreeuw het denken vervangt.

Dit artikel is ook gepubliceerd op Reporters Online.


Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷

Media

Onschuldige duifjes?

Pro-Palestina activisten zijn geen onschuldige duifjes. Alle activisten, academici, media? Uiteraard niet. Dit gaat over een kleine groep – maar met grote impact op de beeldvorming.

Laat één ding meteen duidelijk zijn: kritiek op radicale activisten is géén goedkeuring van Netanyahu’s beleid, bombardementen op Gaza of het Palestijnse lijden. Wie zowel Hamas als de Israëlische regering verwerpt, begrijpt dat rechtvaardigheid niet bereikt wordt met hypocrisie, vernielzucht en morele leegte. Precies daarom verdient ook het westerse activisme een kritische blik.

Geen vreedzaam protest, maar radicalisering

Toen (sociale) media ontploften over een politiebezoek aan een “onschuldige activiste”, lag het frame klaar: de staat intimideert vreedzame demonstranten. Maar achter het slachtofferverhaal schuilt iets anders.

Elise H. noemde op 7 oktober 2024 de terreuraanslag van Hamas “gruwelijk vet”. Ze werd eerder aangehouden voor ordeverstoring, hintte online naar oefenbommen en is met regelmaat aanwezig bij demonstraties en bezettingen. Veroordeeld is ze nooit, maar een frisse indruk wekte haar reactie op allerminst. Toch blijven media haar presenteren als een dappere activist in een politiestaat.

Zelfs bestuurders zoals burgemeester Halsema sluiten aan bij dit empathische frame. Totdat de vernielingen na een protest zichtbaar worden, dan klinkt ineens verontwaardiging. Deze schizofrene beeldvorming presenteert activisten de ene dag als idealistische vrijheidsstrijders en de volgende dag als vernielzuchtige vandalen – zonder ooit de confrontatie aan te gaan met deze tegenstrijdigheid.

De vergeten slachtoffers: Joodse studenten in Nederland

Terwijl activisten gebouwen bekladden en bezetten, blijft de angst onder Joodse studenten en medewerkers onderbelicht. Het aantal antisemitische incidenten in Nederland is sinds 7 oktober explosief gestegen. Van online haat tot fysieke intimidatie op campussen.

Het beeld van Anne Frank werd beklad met ‘Free Gaza’, het Anne Frank Huis moest eraan geloven en ‘zionist’ is verworden tot scheldwoord. Israëlische vlaggen worden verwijderd ‘voor de veiligheid’. Maar wiens veiligheid eigenlijk? Waarom mag je in Nederland alles zijn, behalve zichtbaar Joods?

Wanneer krijgt deze intimidatie dezelfde media-aandacht als het huisbezoek aan een radicale activist?

Academici als megafonen van misleiding

Dat activisten zichzelf moreel verheffen is één ding. Maar academici die hun platform gebruiken om geweld te vergoelijken en terreurpropaganda te delen, is ronduit schokkend.

Harry Pettit (Radboud Universiteit) noemt de Nederlandse politie “fascistisch”, verheerlijkt vandalisme als ‘moedig verzet’ en verspreidt zonder commentaar verklaringen van Hamas. Christian Henderson (Universiteit Leiden) beschuldigt de politie van undercover geweld zonder enig bewijs en noemt elke bezetting een ‘anti-genocide actie’.

Ze misbruiken de academische vrijheid die hen beschermt, om datzelfde systeem te demoniseren. Dat is geen moed of kritisch denken; dat is intellectuele pose, vermomd als moreel gelijk.

Hoe media vandalisme verbloemen

Media kiezen bewust voor termen als “studenten” of “protestvoerders“, terwijl het vaak gaat om bezetters, vandalen en relschoppers die niet eens aan een universiteit verbonden zijn, maar vooral rellen om het rellen. Geweld wordt “botsing” genoemd, het gooien van stenen heet “symbolisch verzet”. Journalistieke afstand ontbreekt, waardoor een geromantiseerd beeld ontstaat van idealistische jongeren die ergens voor staan. De realiteit van intimidatie, geweld en politieke indoctrinatie verdwijnt naar de achtergrond.

Israëlische stemmen vóór vrede — maar genegeerd

In Israël zelf is de kritiek op Netanyahu, het leger en het geweld tegen Palestijnen structureel aanwezig. Kranten als Haaretz publiceren dagelijks scherpe opiniestukken. Bewegingen als Breaking the Silence, Peace Now en B’Tselem blijven oproepen tot co-existentie en mensenrechten. B’Tselem is al jaren kritisch op de Israëlische politiek van apartheid, lang voordat het in Nederland bespreekbaar was zonder voor antisemiet uitgemaakt te worden.

Maar deze stemmen krijgen nauwelijks aandacht in westerse media. Tijdens een onderzoek dat ik in 2021 uitvoerde naar het gebruik van de term ‘apartheid’ in combinatie met Israël, bleek dat Nederlandse kranten het onderwerp vrijwel negeerden, terwijl Israëlische media zoals Haaretz er honderden keren per jaar over publiceerden. Dit terwijl diezelfde journalisten een paar jaar geleden nog zwegen uit angst dat elke kritiek op Israël als antisemitisch zou worden bestempeld. Het kan verkeren: nu kiezen ze liever voor het simpele frame van onderdrukker versus slachtoffer, waarin activisten vrij spel hebben.

Framing, hypocrisie en het misbruik van mensenrechten

Waarom hoeven activisten en academici nooit expliciet afstand te nemen van Hamas, antisemitisme of terreur? Waarom geldt die morele disclaimer alleen voor opiniemakers die Israël bekritiseren?

Mensenrechten worden gebruikt als decor voor destructie. Vernieling heet ‘verzet’, agressie wordt ‘solidariteit’. Wie daar kritiek op heeft, wordt weggezet als deel van het probleem. In de wereld van dit activisme bestaat geen ruimte voor nuance: je bent vóór hen of tegen hen. Kritische vragen worden direct geframed als vijandig, zodat activisten zichzelf niet hoeven te verantwoorden voor hun eigen extremisme.

Deze perverse omkering van betekenis ondermijnt het idee dat mensenrechten universeel zijn. Wie ze alleen verdedigt als het politiek uitkomt, verliest alle geloofwaardigheid wanneer ze echt in het geding zijn.

Activisme zonder moreel kompas draagt niets bij aan vrede. Het voedt slechts de polarisatie waar het zogenaamd tegen strijdt.

Dit artikel is ook gepubliceerd op Reporters Online.



Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷

Media

Framing is géén nuance

Over schuld, grenzen en waarom vrouwen altijd iets fout doen

Soms laat framing zich vangen in één zin. Geen lange uitleg, geen geraffineerd beeld, gewoon één formulering die blootlegt hoe diep schadelijke denkpatronen nog steeds verankerd zijn. Onlangs verscheen een opiniestuk op een blog met de titel: “Vrouwen laten zich te gemakkelijk verkrachten.”

Dat is geen ongelukkige bewoording. Het is een overtuiging. Een frame. En vooral: een voorbeeld van hoe journalistiek mee kan werken aan het normaliseren van daderschap en het leggen van de schuld bij slachtoffers.

De auteur noemt zijn stuk een toelichting op een eerdere uitspraak van Gerard Spong, die stelde dat vrouwen zich “te gemakkelijk laten verkrachten.” In de aankondiging op X stelt hij zelfs dat Spong “wel degelijk een goed punt had” en verwijt hij “de Sisterhood” dat ze zich bezighield met “deels misplaatste ophef.” 

Maar die ‘nuance’ herhaalt vooral het frame: de man is fout, maar de vrouw had iets anders moeten doen.

Wat zijn woordkeuze zegt 

De manier waarop hij aankondigt dat zijn stuk online staat, is veelzeggend. Door te spreken van “de Sisterhood” zet hij zijn vrouwelijke critici neer als een soort kliek die vooral elkaar napraten. Kippen in het hok: weg te wuiven als snoes, moppie of een stel wauwelende dames die je niet serieus hoeft te nemen. Niet de inhoud telt, maar wie het zegt. En als het een vrouw is, dan is het blijkbaar automatisch een kakelende horde in plaats van een inhoudelijk punt.

Met “deels misplaatste ophef” wuift hij de kritiek nog verder weg: het is geen verontwaardiging, maar hysterie. En door te benadrukken dat Spong “wel degelijk een goed punt had”, laat hij zien dat hij meer waarde hecht aan juridische scherpzinnigheid dan aan de maatschappelijke schade die zulke uitspraken veroorzaken.

Deze woordkeuze verraadt een schrijver die zich ongemakkelijk voelt bij vrouwelijke tegenspraak en dat ongemak maskeert met ironie, dedain en een dun laagje ‘objectieve nuance’. Niet omdat hij geen argumenten heeft, maar omdat hij de morele lading van het onderwerp weigert serieus te nemen.

Waarom ik hier zo scherp op reageer? Omdat ik onderzoek heb gedaan naar kindhuwelijken en zomerbruiden. Omdat ik de verhalen ken van meisjes die keer op keer ‘legaal’ verkracht worden. Die op hun achttiende eindelijk kunnen ontsnappen omdat ze een echtscheiding aan kunnen vragen, maar met vier kinderen hangend aan hun rokken. Omdat ik wél heb leren luisteren.

Het rookgordijn: van framing naar verwijt 

De kritiek op de titel was hevig en terecht. Maar de reactie van de auteur voegde daar nog een extra laag aan toe. In plaats van reflectie volgde ontkenning. De lezer zou het verkeerd begrepen hebben. Het zou niet om echte verkrachting gaan, maar om iets anders: schuldverkrachting.

Volgens de auteur gaat het namelijk niet om opzettelijke verkrachting, maar om vrouwen die seks ondergaan “die ze eigenlijk niet willen”, zonder daar duidelijk genoeg over te zijn. Die volgens hem hun grenzen beter hadden moeten aangeven.

Dat klinkt als nuance, maar is niets anders dan een verschuiving van schuld — weg van de dader, richting het slachtoffer. Geen erkend geweld, maar beoordeeld gedrag. Vrouwen die verkracht zijn, zullen daar vast blij mee zijn: zoveel ‘nuance’.

De retoriek van schuldverschuiving 

Uit het oorspronkelijke stuk:

“Ze geven hun grenzen niet goed aan.”

“Ze ondergaan seks die ze eigenlijk niet willen.”

“Vrouwen gaan te vaak over hun eigen grens heen.”

Let op de formulering: niet de dader staat centraal, maar het gedrag van de vrouw. De man is hooguit “fout”, maar haar gedrag is het echte probleem. Hij is actief, zij is nalatig. En daarmee komt het oordeel niet terecht bij degene die de grens overgaat, maar bij degene die hem niet duidelijk genoeg aangaf.

Dat is framing in zijn zuiverste vorm: een maatschappelijke werkelijkheid herstructureren via taal en zo de norm verleggen. Niet: “Wat deed hij?” maar: “Wat liet zij gebeuren?”

Geen juridische analyse, maar moreel oordeel 

De schrijver beroept zich op zijn ervaring als rechtbankverslaggever. Hij heeft honderden zaken gezien. Maar rechtszaken gaan over bewijs, niet over beleving. Over juridische toerekenbaarheid, niet over maatschappelijke verantwoordelijkheid. En juist dat laatste — maatschappelijke verantwoordelijkheid — legt hij in zijn stuk vol overtuiging bij vrouwen.

Wat hij presenteert als neutrale observatie, is in werkelijkheid een moreel oordeel: vrouwen zouden hun grenzen duidelijker moeten aangeven. Het is de klassieke verschuiving van schuld, verpakt in een nieuw jasje. Geen expliciete verwijtbaarheid, maar een impliciet: je had het kunnen voorkomen.

De verzwegen context: bevriezen, zwijgen, overleven 

Wat volledig ontbreekt in het stuk, is begrip voor de werkelijkheid van slachtoffers. De bevriezing. De sociale druk. Het gevoel dat ‘nee zeggen’ leidt tot gevaar. Of simpelweg de verwarring die ontstaat als grenzen vervagen onder invloed van ongelijk verdeelde macht.

In plaats van empathie, krijgen vrouwen een les. In plaats van analyse, krijgen we oordeel. Er is geen ruimte voor het verhaal van de vrouw, alleen voor haar verzuim. Alsof ‘nee’ zeggen voldoende is. Alsof een man stopt als je je bedenkt. Alsof je hem überhaupt altijd fysiek kunt afweren. Dat is geen onhandige formulering. Dat is culturele medeplichtigheid, uitgedrukt in ogenschijnlijk redelijke taal.

Framing als tweede geweld 

Framing doet iets. Het bepaalt wat normaal is. Wie verantwoordelijk is. Wat telt als grensoverschrijding, en wat wordt weggezet als miscommunicatie. Door te spreken over ‘schuldverkrachting’ als iets wat vrouwen over zichzelf afroepen door hun grenzen niet goed aan te geven, wordt een nieuw soort schuld geconstrueerd: moreel in plaats van strafbaar, maar even beschadigend.

Want slachtoffers die geen nee durven zeggen, die bevriezen, die zwijgen, die worden door dit frame alsnog verantwoordelijk gehouden. Niet voor wat ze deden, maar voor wat ze niet deden. Niet voor hun gedrag, maar voor hun gebrek aan verzet.

De cynische omkering 

Op kritiek reageerde de schrijver met een reeks ontwijkende of ronduit pijnlijke opmerkingen. 

“Mensen moeten ook niet moorden. Yet, here we are.”

Of:

“Die weerbaarheid zit hem in het aangeven van grenzen.”

De dader wordt erkend, maar het oplossingsgericht denken richt zich uitsluitend op het slachtoffer. Alsof de verantwoordelijkheid voor geweld het beste kan worden aangepakt door de ander sterker, duidelijker, assertiever te maken. Alsof het probleem niet ligt bij grensoverschrijding, maar bij communicatie tussen de lakens.

De identificatie met de dader 

De meest schrijnende post op X kwam zogenaamd als een ‘grappige spiegel’:

“Best wel erg hoe vrouwen womansplainen over verkrachting. Alsof zij weten hoe het voelt om dader te zijn.”

Daarin wordt niet alleen het spreken van vrouwen over hun ervaring weggezet als betweterig, maar ook de positie van de dader centraal gezet als iets dat niet ter discussie mag staan — tenzij je hem begrijpt. Het frame is dan compleet: de dader als miskende figuur, de vrouw als moreel tekortschietende.

Lesmateriaal 

Het enige positieve aan dit hele stuk? Het is geweldig lesmateriaal. Framing, victim blaming, gaslighting en verantwoordelijkheid verschuiven – allemaal kraakhelder in één casus. Mediawijsheid was zelden zo actueel.

Tot slot

De titel was geen fout. De reacties geen verheldering. En schuldverkrachting? Die zit niet in vrouwen die hun grens niet aangeven. Die zit in mannen die daar niet naar luisteren — en in teksten die dat goedpraten met taal.

Toen ik mijn eerste draadje hierover deelde op Bluesky, kwamen er meteen mannen onder reageren dat ik hun aandacht niet waard was (had ik niet om gevraagd), dat ik het mis had of niet begreep (uitleggen waarom konden ze niet). Ik hoop van harte dat zij nooit te maken krijgen met een huilende dochter, zus, vriendin of nicht na een verkrachting die eigenlijk een ‘schuldverkrachting’ zou zijn. Dan kun je ze gewoon het stuk van Klomp laten lezen. Misschien begrijpen ze dan waarom ‘weerbaarheid’ niet altijd helpt. Of waarom niemand zich ‘te makkelijk laat verkrachten’.


Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷

woman in purple shirt covering her face with her hand
Sociale media

En daar gaan we weer …

… plaats een bericht over een vrouw die protesteert tegen verkrachting als vorm van verzet, en de deugdende dames leggen hun bolletjes wol en breiwerkjes opzij en komen verhaal halen. 

Karoline Preisler

Waar het mee begon? Karoline Preisler, een Duitse FDP politica, staat als tegenprotest bij pro-Palestina / pro-Hamas demonstraties. Ze houdt daarbij een poster vast met de tekst “rape is not resistance” – in welke situatie dan ook. Ze wordt bedreigd, ze wordt bespuugd, ze wordt aangevallen. Uiteraard door allemaal heldhaftige betogers, in de vorm van boze mannen en schreeuwende vrouwen met een sjaal om hun hoofd gewikkeld. Ze heeft inmiddels politie in de buurt om een oogje in het zeil te houden, als ze ergens zwijgend met haar bord staat. Foei, mevouw Preisler – je uitspreken tegen verkrachting als wapen, hoe durft u!

Post op Bluesky

Enfin, ik had de euvele moed om er een berichtje op Bluesky aan te wijden. Nogmaals foei, stout. Want als zij-die-zich-de-moeder-deugen ook maar dénken dat je pro-Israel bent, dan zijn de rapen gaar. De eerste reactie? “Zo benieuwd of deze vrouw wel akkoord is met het stelselmatig verkrachten van Palestijnse gevangenen. Dat is namelijk een van de zaken waar de demonstranten tegen ageren.” 

Dat ik nadrukkelijk anonieme, pro-Hamas demonstranten noem, dat maakt niet uit. Gewoon eerst even aan Karoline Preisler vragen wat al haar standpunten zijn, voor ik iets op mijn eigen tijdlijn plemp. Hoe vind je zelf dat het gaat? 

Wijzen op gebruik van de bevolking als menselijk schild door Hamas, geldstromen die in tunnels en wapens verdwenen en buurlanden die de grenzen potdicht houden, werd allemaal afgedaan als het napraten van Israelische propaganda. Zullen we het even uitpluizen? 

Punt 1: Anonieme demonstranten die de boel slopen en antisemitisch zijn

“Op beelden van de barricades bij het Amsterdamse Binnengasthuisterrein is te zien dat een groot deel van de betogers probeert de eigen identiteit te verhullen met mondkapjes, zonnebrillen of geblokte keffiyeh-sjaals. Ook als enkelen van hen oog in oog staan met het universiteitsbestuur voor een onderhandeling.” Waarom? Omdat ze bang zijn voor hun baantjes, een strafblad willen voorkomen, op een terroristenlijst staan (of belanden), enz. Heldhaftige strijders voor de goede zaak. Zucht.

Daarnaast is er onderzoek gedaan naar antisemitisme in Nederland. “Het FRA-onderzoek ondersteunt ook dat sinds de oorlog in Gaza het aantal antisemitische incidenten in Europese landen inclusief Nederland, alleen maar verder is gestegen.” Beschouw dit rapport maar als een topje van de ijsberg.

Punt 2: Gejuich in Gaza toen Hamas met gegijzelden – bloedend, dood, verkracht – rondreed

Wat er op 7 oktober 2023 is gebeurd, werd vanaf 8 oktober gebruikt om “ja, maar Israel …” te roepen en het narratief te keren. Met honderdduizenden doden en onderdrukte vrouwen in Syrie, Yemen, Iran, Afghanistan of ontvoerde, verkochte en vermoorde Yezidi’s was nul komma niks aan compassie. Geen Asha die haar derrière op een station neervlijdde, geen columnisten die verontwaardigd waren, geen talkshowtafels die dag na dag sympathie toonden. 

“Palestinians In Gaza And The West Bank Celebrate On October 7, Hand Out Sweets, Fire Guns In The Air, Following Hamas’s Invasion And Massacre Of Israeli Civilians In The Gaza Envelope …” via MEMRI.

“Almost three in four Palestinians believe the Oct. 7 attack by Hamas on Israel was correct …” via Reuters.

“Levy was killed on October 7 and his body taken to Gaza. The video shows Levy’s body in the open trunk of a vehicle, and later lying on the ground while Gazans beat and kick it.” via Ha’aretz.

Punt 3: Omringende landen houden grenzen potdicht

Verwacht geen hulp uit Egypte om de Gazanen uit de nood te helpen. Ze houden niet alleen hun grenzen potdicht, ze bouwen zelfs een extra muur voor de zekerheid. Waarom? Een combinatie van internationale én binnenlandse politiek en veiligheid. De Egyptenaren zijn niet vergeten dat Hamas is ontstaan uit de Moslim Broederschap en ze hebben geen enkel verlangen dat gedachtengoed weer terug te importeren.

Daarnaast heeft Egypte volgens Egyptische media honderden veiligheidstroepen ingezet bij de grensovergang Rafah, en verzet het zich tegen de druk van Israël en de Verenigde Staten om Palestijnen te laten vluchten. Waarom? “As the Financial Times noted, “Cairo would not want to police an exiled community that could include militants who want to fight Israel from its territory.”

Punt 4: Hamas gebruikt burgers als menselijk schild

Niks nablaten van propaganda van mijn kant, wel een probleem dat al jaren speelt: “Hamas, an Islamist militant group and the de facto governing authority of the Gaza Strip, has been using human shields in conflicts with Israel since 2007.” Er is een enorm lijvig rapport over geschreven door NATO Stratcom, maar blijf me gerust beschuldigen van het verspreiden van onzin of gebrekkige kennis.

Punt 5: Hamas gebruikt ziekenhuizen als basis (en scholen, woonblokken, kampen)

Hamas geeft er de voorkeur aan om zich onder de grond te verstoppen – en dan bijvoorbeeld onder ziekenhuizen, scholen, de moskee op de hoek, enzovoorts. Het grote voordeel voor deze vorm van heldhaftig verzet? De publieke opinie staat op de achterste (sociale media) pootjes en geen haan die nog kraait naar wat je onder de grond uitspookt. “Hamas knows that in this case, it is likely that it may win the propaganda war because most reports will state that the IDF struck a “school” rather than a Hamas site.”

De VN weet inmiddels als geen ander hoe het is om Hamas onder je te hebben op bepaalde locaties: “As the war continues into a less intense phase, it is worth looking back at the extent of Hamas’s illegal use of UN facilities, including schools, because its actions in this regard appear to be systematic and on a large scale.”

De NYT heeft uitgeplozen hoe het zat met de tunnels onder het Al-Shifa ziekenhuis. “But evidence examined by The New York Times suggests Hamas used the hospital for cover, stored weapons inside it and maintained a hardened tunnel beneath the complex that was supplied with water, power and air-conditioning.”

Over de gegijzelden die nu nog worden vastgehouden geen woord. Die hebben blijkbaar verdiend wat ze krijgen of er zelf om gevraagd. Wat er zich onder de grond afspeelt is gruwelijk en op basis van vrijgekomen gegijzelden deze week in de vorm van een rapport naar de VN verzonden. Ha’aretz heeft er een artikel over geschreven; alleen lezen met een sterke maag.

Punt 6: Hamas heeft miljaren aan hulpgelden gestoken in tunnels en wapens

Die tunnels zijn niet in een nachtje gegraven. De wapens niet in een fabriekje in elkaar geknutseld. Daar zit een enorme logistieke operatie achter met een grote zak met geld om het mee te betalen. Dat geld en de hulp is ergens vandaan gekomen, en niet uit een boompje in de tuin van Sinwar gevallen toen hij eraan schudde. Dus, waar komen de centjes vandaan, die óók uitgegeven hadden kunnen worden aan de bevolking, gezondheidszorg, onderwijs, infrastructuur, internationale betrekkingen, handel in Gaza?

Toch wel handig, die tunnels: “Palestinian militant group Hamas uses a global financing network to funnel support from charities and friendly nations, passing cash through Gaza tunnels or using cryptocurrencies to bypass international sanctions, according to experts and officials.”

Israel waarschuwde al eerder, dat de vorm waarin de miljarden werden gegeven aan Hamas ze de mogelijkheid zou bieden om de militaire capaciteiten te verbeteren. Ze waren voor beperkingen op handel en verkeer en meer toezicht op de geldstroom. Critici waren er als de kippen bij om te roepen dat het een collectieve manier van straffen zou zijn, en het aan de Gazanen was om te bepalen wat er met het geld gebeurde. De grootste geldschieters? De EU en de USA.

En nu?

Zou het chique zijn als mensen niet gelijk beginnen te roepen dat je “pure Israëlische propaganda” gebruikt als verdediging, omdat ze zelf geen idee hebben of Gaza op een blinde kaart niet kunnen vinden. Ik heb vanaf dag één mijn afschuw uitgesproken over de gebeurtenissen op en na 7 oktober 2023, aan beide zijdes van de grens ~ en ben verder niemand verantwoording schuldig voor wat ik wel of niet vind.

Vind ik Hamas terroristisch tuig? Absoluut.

Vind ik Netanyahu een ongelooflijke smeerlap? Absoluut.

Vind ik de extreemrechtse, ultraorthodoxe kliek rondom Netanyahu verwerpelijk? Absoluut.

Heb ik nul komma niks waardering voor schreeuwende, anonieme pro-Palestina demonstranten die de boel slopen? Absoluut.

Vind ik figuren als Asha die zich hijgerig op de Palestijnse kwestie werpen walgelijk, vooral omdat ze hun podium nooit eerder hebben gebruikt om zich uit te spreken? Absoluut.

Maak ik me zorgen om antisemitisme? Absoluut.

Vind ik dat Israel bestaansrecht heeft? Absoluut.

Kan je niet leven met die punten? Jammer dan. Ga in discussie op basis van feiten, kom met bronnen, onderbouw je mening – graag zelfs, allemaal. Maar dat eeuwige belerende vingertje, van zelfbenoemde deugers? Dat mag ergens in waar de zon niet schijnt.


Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷