a grayscale of a lady justice figurine
Media

Zwijgen als strategie

Activisten die liever niets zeggen dan iets verkeerds, docenten die hele bevolkingsgroepen veroordelen – het publieke debat raakt verlamd. Niet door extremen, maar door gemakzucht.

Onlangs verscheen er een opiniestuk waarin werd betoogd dat activisten zich beter kunnen onthouden van termen als ‘zionisme’ of ‘antizionisme’. Te complex, te beladen, te gevoelig voor misverstanden. Het advies: laat die woorden liggen en beroep je op het internationaal recht.

Het klinkt als nuance. Maar in werkelijkheid is het de discussie strategisch ontwijken, vermomd als analyse.

Termen zonder ruggengraat

Neem bijvoorbeeld het woord zionisme. Vaak gebruikt, zelden uitgelegd. Er is geen universeel erkende definitie, maar historisch gezien verwijst het naar de nationale beweging van het Joodse volk die streeft naar een eigen staat in het historische land Israël. Binnen die beweging bestaan verschillende stromingen: van seculier tot religieus, van socialistisch tot rechts-nationalistisch. In VN-context is het woord zelfs ooit gelijkgesteld aan racisme (Resolutie 3379, 1975), een uitspraak die in 1991 weer werd ingetrokken. Kortom: een woord met lading, lagen en geschiedenis, maar in het publieke debat gebruikt alsof het eenduidig is. Juist dát maakt de vrijblijvendheid waarmee ermee gestrooid wordt zo kwalijk.

Woorden als zionismedekolonisatieapartheidwokeracisme worden inmiddels vrijwel dagelijks gebruikt in het publieke debat. Niet om hun betekenis te verhelderen, maar juist om verantwoordelijkheid te vermijden. Zolang niemand duidelijk zegt waar die woorden voor staan, blijft het veilig.

Zo werd antizionisme in het genoemde stuk bestempeld als een valstrik: het zou verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden. Maar dat kun je over élk politiek woord zeggen. Probeer “dekolonisatie” of “woke” maar eens te gebruiken zonder dat iemand een opiniestuk schrijft. Of boos wordt.

Het recht als moreel schild

De auteur verwees naar het internationaal recht als alternatief. Dat zou voldoende zijn. Maar dat is een misvatting. Het recht is geen moreel kompas. Het is een toetsingskader gebaseerd op feiten, context en jurisprudentie – zonder gevoelens en zéker geen eigen mening.

Toch wordt het recht in dit soort betogen vaak naar voren geschoven alsof het de morele conclusie al bevat. Dat is veilig, zo hoef je zelf niets meer te zeggen. Geen positie, geen risico. Maar activisme draait niet om veiligheid. Het draait om keuzes maken, ook als die oncomfortabel zijn.

Als je zegt dat je opkomt voor de rechten van een volk, mag je ook uitleggen hoe je je verhoudt tot de ideologie van de tegenpartij. Of tot je eigen woorden. Wie zich antizionist noemt, moet kunnen uitleggen waartegen hij zich keert en wat hij wél wil.

Ontwijking aan de ene kant, groepsschuld aan de andere

Wat opvalt: hoe vaker mensen zich beroepen op hun juridische of intellectuele achtergrond, hoe vaker ze weigeren kleur te bekennen. Het publieke debat raakt daardoor verstikt in een web van academische voorzichtigheid. Vol zinnen die klinken alsof ze iets zeggen, maar niets echt stellen.

Óf ze slaan juist door naar de andere kant. Zoals de ruim 400 medewerkers van Wageningen Universiteit die aankondigden niet langer samen te willen werken met Israëlische universiteiten, en zelfs geen studenten meer willen begeleiden bij toekomstige uitwisselingen – ongeacht wie die studenten zijn.

Alsof nationaliteit op zichzelf al schuld impliceert.

Maar als je die redenering doortrekt, kom je op een glijdende schaal. Want als alle Israëlische studenten collectief medeschuldig zijn aan het beleid van hun regering, dan zou je met hetzelfde gemak kunnen stellen dat álle Gazanen verantwoordelijk zijn voor Hamas.

En dat zegt – zeer  terecht – vrijwel niemand hardop.

Politiek denken vereist moed

Het probleem is niet dat woorden moeilijk zijn. Het probleem is dat steeds meer mensen bang zijn om ze helder te gebruiken, of überhaupt nog begrijpen wat de betekenis is van de woorden waarmee gestrooid wordt alsof het suikergoed is.

En ondertussen wordt het publieke debat gekaapt door twee uitersten: zij die zwijgen om nergens op vastgepind te worden, en zij die zó hard roepen dat niemand er nog tussen durft te komen.

Daar lijden de feiten onder. En de waarheid. En uiteindelijk: het vermogen om elkaar nog werkelijk te begrijpen.


Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷

Media

De Pulitzer voor propaganda

Hoe de media zelf hun morele failliet vieren

Er is een grens. Een grens aan wat je met droge ogen kunt verdedigen, prijzen, normaliseren. De Pulitzerprijs is daar deze week met gestrekt been overheen gegaan.

Mosab Abu Toha – dichter, essayist en sinds 6 mei 2025 Pulitzerwinnaar – heeft erkenning gekregen voor zijn “persoonlijke reflecties op het leven in Gaza na 7 oktober“. Maar die reflecties zijn niet onschuldig. Abu Toha heeft zich in de maanden na de aanvallen van Hamas meermaals uitgelaten over Israëlische gijzelaars. Niet in medemenselijkheid, maar met ontkenning, twijfel zwaaien en subtiele demonisering.

Over Emily Damari, die 500 dagen werd gegijzeld door Hamas en onder meer vingers verloor tijdens haar gevangenschap, schreef hij: “How on earth is this girl called a hostage?” Over een andere gegijzelde, Agam Berger, zei hij dat zij een “killer” was. En de moord op de Bibas-familie? Daar stelde hij publiekelijk vraagtekens bij. Geen nuance, geen reflectie, maar framing die pijnlijke parallellen oproept met klassieke vormen van ontkenning en victim-blaming.

En dat is dus wat het Pulitzercomité prijst. Hoewel de prijs formeel is toegekend voor zijn essays, waren deze publieke uitspraken al maanden bekend en werden niet als bezwaar gezien. Sterker nog, juist dít soort ‘kritisch geluid’ lijkt vandaag de dag deel te zijn geworden van wat journalistiek lof oogst.

Menselijkheid blijkt, in deze logica, een selectief toegekend recht. Erkenning is gereserveerd voor het juiste lijden. Wie buiten dat kader valt, mag worden gerelativeerd, geherinterpreteerd, of genegeerd.

Dit is geen literaire vergissing.

En laten we niet vergeten waar het hier over gaat: mensen als Emily Damari, Agam Berger en de Bibas-familie zijn geen beleidsmakers, geen politici, geen militairen. Zij zijn burgers. Kinderen. Gijzelaars. Ze zijn onschuldig, slachtoffer van Hamas en op geen enkele manier verantwoordelijk voor de acties van Netanyahu of zijn regering. 

Abu Toha is geen verslaggever die een fout maakte. Hij is een dichter die slachtoffers in twijfel trekt en dat bewust publiek doet. Toch werd hij niet gecorrigeerd. Niet ter verantwoording geroepen. Hij werd geëerd. Met de hoogste journalistieke prijs die er is.

Wie dat toejuicht, moet zich afvragen wat het volgende is. Een prijs voor wie de massamoord op de Yezidi’s relativeert, zolang het mooi is opgeschreven? Een eervolle vermelding voor iemand die vrouwenhaat verpakt in poëtische beeldspraak?

De Pulitzerprijs had ooit een reputatie. Een gewicht. Een moreel kompas.

Op 6 mei 2025 werd dat ingewisseld voor een staande ovatie voor iemand die medeplichtig is aan het herschrijven van de werkelijkheid. Niet door wat hij verzweeg, maar door wat hij zei.

En het zijn de media zelf die hem daarvoor belonen.

Dat die beloning afkomstig is van de Pulitzer Prize Board, ondergebracht bij Columbia University, is veelzeggend. Columbia University is de thuisbasis van de Pulitzerprijs. Juist daar is het debat over antisemitisme en selectieve solidariteit feller dan ooit: Joodse studenten spanden rechtszaken aan wegens intimidatie, terwijl pro-Palestijnse acties breed werden gesteund. In dat licht is de keuze voor Abu Toha geen incident, maar een symptoom. Van een moreel academisch klimaat waarin framing zwaarder weegt dan feiten en de juiste retoriek belangrijker is dan universele menselijkheid.

De prijs ging naar een dichter.
Maar de echte poëzie zat in de afwijzing van elke vorm van verantwoordelijkheid.

Het enige wat nog ontbreekt, is een Pulitzer voor wie de waarheid weet te verdraaien tot iets dat net menselijk genoeg klinkt om een prijs op te leveren.


Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷

Media

Over worstelaars en baby’s

Mihai Martoiu Ticu reageerde op mijn opiniestuk met een moreel oordeel, maar zijn column over Israël, boycots en framing zegt uiteindelijk meer over zijn eigen stijl van redeneren dan over de mijne: weinig analyse, veel retoriek, en selectieve verontwaardiging in plaats van argumentatie.

Hoe het begon
Toen ik onlangs een opiniestuk schreef voor de Volkskrant over de academische boycot van Israëlische universiteiten, wist ik dat het reacties zou oproepen. Dat is prima. Wie schrijft over een beladen onderwerp, moet tegen kritiek kunnen. Maar sommige reacties vragen niet om discussie, ze vragen om dissectie.

Neem Mihai Martoiu Ticu, die zich graag positioneert als rationeel denker binnen zijn eigen online bubbel. Kort daarna verscheen van zijn hand een opiniestuk, getiteld Over boycots, baby’s en sumoworstelaars, waarin hij mijn betoog verdraait, ridiculiseert en als moreel failliet afschildert. Wat volgde was geen analyse, maar een les in framing, opgeleukt met baby’s, worstelaars en de morele verhevenheid van het grote eigen gelijk.

Voor wie het zich afvraagt, met “de sumoworstelaar” bedoelt hij Israël, en met “de baby” de Palestijnse burger. Zijn suggestie is dat ik, door niet te pleiten voor een boycot, moreel aan de kant van de onderdrukker sta. Het is een manipulatieve metafoor, bedoeld om elke nuance weg te zetten als medeplichtigheid.

“Dat heeft niets met mijn stuk over haar stuk te maken”
De manier waarop Mihai zijn aanval voorbereidde, verdient aparte aandacht. Hij vroeg mij, onder het mom van oprechte interesse, of hij mijn academische bijdrage over de representatie van apartheid in de media mocht inzien. Ik nam de tijd om beleefd te antwoorden, gaf context, verwees naar een blog, voegde een uitgebreide bibliografie toe.

Opmerkelijk genoeg beweert Mihai in een van zijn reacties online dat zijn verzoek om mijn academische werk in te zien “niets met zijn stuk over mijn stuk te maken” had. Dat is moeilijk te rijmen met de inhoud en timing van zijn publicatie. Hij vroeg mij, onder het mom van oprechte interesse, om toegang tot een onderzoeksbijdrage, terwijl hij al werkte aan een opiniestuk – en naar eigen zeggen ook aan een boek – waarin hij mijn positie met morele verontwaardiging probeert te ontkrachten, zonder enige vermelding van mijn onderbouwing. Zijn blog en draad gaan bovendien expliciet over framing en representatie, precies de thema’s waar mijn onderzoeksbijdrage én opiniestuk over gingen. Dat verband ontkennen is geen onschuldige vergissing, maar een bewuste strategie.

“Mag ik uw onderzoek even inzien?”

In zijn draad op Bluesky noemt hij mijn betoog “rationeel leeg”, vergelijkt mijn redenering met slavernij-apologie en noemt elke vorm van context een “drogreden”. Wie zo’n publieke afrekening opbouwt achter een façade van nieuwsgierigheid, gebruikt de vorm van debat om het debat te vermijden.

“Het Internationaal Gerechtshof heeft Israël al veroordeeld”
In zijn stuk schrijft Mihai dat het Internationaal Gerechtshof Israël al heeft veroordeeld wegens systematische rassenscheiding en schending van het zelfbeschikkingsrecht. Hij suggereert daarmee dat de kwestie juridisch is afgehandeld. In werkelijkheid gaat het om een niet-bindend advies van het Internationaal Gerechtshof, uitgebracht op verzoek van de Algemene Vergadering van de VN. In dit advies van 19 juli 2024 concludeert het Hof dat Israëls aanwezigheid in de bezette gebieden illegaal is, maar het noemt Israël niet expliciet een apartheidsstaat.  Zulke onnauwkeurigheid is geen detailfout, het is een bewuste zet om het frame van Israël als dader institutioneel te verankeren, los van wat er juridisch is vastgesteld.

Bovendien doet hij alsof morele helderheid vereist dat je kiest: of je bent tegen Israël, of je bent medeplichtig. Elke poging tot nuance wordt zo verdacht gemaakt. De morele razernij volgt voorspelbaar: ‘Ziekenhuizen! Verbrande baby’s! Onschuldige burgers! En jij komt met nuance?”

Maar juist nuance is onmisbaar in complexe conflicten als deze — om verschil te kunnen maken tussen beleid en bevolking, tussen kritiek en demonisering. Mihai stapt daar bewust overheen. Hij negeert dat ik het Israëlische overheidsbeleid herhaaldelijk en publiekelijk heb bekritiseerd, niet het volk, niet alle Israëli’s, en zeker niet ‘de Joden’. Dat onderscheid doet ertoe. Wie dat weglaat, speelt een vuil spel. Dat is geen ethiek, dat is dogmatiek.

“Je moet een kind zijn om daar niets van te vinden” 

De centrale metafoor in zijn column is handig voor effectbejag, maar rampzalig voor redenering. Hij zet Israël neer als een sumoworstelaar die een baby mishandelt, en wie dat beeld niet bevestigt, staat volgens hem aan de kant van de beul. “Je moet een kind zijn om daar niets van te vinden,” schrijft hij. Complexiteit wordt zo vervangen door choreografie.

Wat overblijft, is een theatrale pose van morele superioriteit, waarachter elke vorm van realiteitszin verdwijnt. Verder noemt hij geen concreet feit, verwijst naar geen enkele bron en gaat nergens inhoudelijk in op mijn betoog. In plaats daarvan krijgt de lezer een stroom aan bombastische zinnen, morele poses en dramatische vergelijkingen voorgeschoteld, alsof volume en pathos inhoud kunnen vervangen.

“Wat je doet is whataboutism”
Mijn oorspronkelijke punt was eenvoudig: een academische boycot is niet neutraal, maar selectief en leidt zelden tot meer begrip of rechtvaardigheid. In plaats van daar inhoudelijk op in te gaan, verwijt Mihai mij “whataboutism”. Dat is een retorische techniek waarbij iemand zogenaamd kritiek ontwijkt door te wijzen op andere, vermeende misstanden. Alsof het benoemen van hypocrisie betekent dat je het oorspronkelijke probleem niet serieus neemt. En dat alles terwijl hij geen moment inhoudelijk ingaat op het onderwerp of komt met tegenargumenten.

In werkelijkheid was mijn punt niet dat de situatie van de Palestijnen onbelangrijk is, maar dat activisten (nee, niet alle activisten uiteraard)  consequent moeten zijn in hun verontwaardiging. Ironisch; wie mij beschuldigt van afleiding, bouwt zijn hele betoog op rookgordijnen. Wat eveneens opvalt is dat de meeste mensen reageren op dit soort onderwerpen vanuit hun onderbuikgevoel, zonder echt te begrijpen waar het over gaat. Links naar bronnen worden zelden aangeklikt, ze zijn decor, geen fundament.

Mihai gaat nog een stap verder: hij maakt er zijn eigen sprookje van, compleet met morele vertellingen en selectief geheugen. Wie niet zijn vijandbeeld bevestigt, is medeplichtig. Die logica laat geen ruimte voor denken, alleen voor volgzaamheid.

“Gad Saad noemt het parasitaire ideologieën – en hij heeft gelijk”
Wie Martoiu Ticu’s stuk leest, ziet zijn kruiperige bewondering voor Gad Saad als zogenaamd moreel baken. Dat is veelzeggend. Saad is een Canadees marketingprofessor, vooral bekend om zijn kruistocht tegen wat hij “parasitaire ideologieën” noemt: feminisme, antiracisme en sociale rechtvaardigheid. In zijn boek The Parasitic Mind (2020) en publieke optredens beschrijft hij deze stromingen als virussen die rationeel denken aantasten. Zoals een recensie in Merion West scherp opmerkt, begint Saad vanuit een redelijk uitgangspunt, maar vervalt hij al snel in vijandige generalisaties, simplificaties en persoonlijke aanvallen. Precies het soort retoriek dat inhoudelijk debat vervangt door strijd.

Zijn stijl is een mix van intellectuele pose en YouTube-retoriek, met grove generalisaties, seksistische ondertonen en een bijna obsessieve fixatie op ‘woke’ als maatschappelijk kwaad. Wie Gad Saad als intellectueel kompas ziet, kiest bewust voor biologische simplificatie: het idee dat gedrag en ongelijkheid vooral biologisch bepaald zijn. Alsof seksisme, kolonialisme of racisme simpelweg in onze natuur zitten. En voor het belachelijk maken van andersdenkenden, in plaats van het begrijpen van systemen.

Dat Martoiu Ticu zijn stuk besluit met een verwijzing naar deze ‘held van de rede’, zegt veel over zijn ideologische voorkeur — waarmee hij zijn stuk afsluit, niet met een bron, maar met een ideologisch idool. Een voorkeur die naadloos aansluit bij de kringen van Jordan Peterson en Joe Rogan, waar Saad regelmatig te gast is om zijn kruistocht tegen feminisme en ‘woke’ te herhalen — in interviews waarin ratio vooral pose is, geen methode.

Wie zijn morele inzichten haalt bij een man die de #MeToo-beweging een “vrouwenoffensief” noemt, moet niet verbaasd zijn als zijn eigen analyse rammelt.

“Het is klassiek maffia-denken: het levert iets op dus we doen het”
Een van de opmerkelijkste verdraaiingen in Mihai Martoiu Ticu’s reactie is zijn beschuldiging dat ik mij zou beroepen op economische voordelen van samenwerking met Israël, alsof ik zou betogen: “het levert wat op, dus doen we het”.

Die redenering komt niet uit mijn pen, maar uit zijn verbeelding. Mijn bezwaar tegen academische boycots was principieel en intellectueel: dat wetenschap gebaat is bij dialoog, en dat ideologische uitsluiting zelden tot meer rechtvaardigheid leidt. Het frame van geld-gewin en maffia-logica is een retorische truc, geen analyse.

Tot slot
Volgens Mihai Martoiu Ticu ontbreekt het mij aan moreel kompas. Maar ik kies ervoor om te denken, niet te marcheren in het morele keurslijf van eenduidige schuld en gemakkelijke antwoorden. Kritisch omgaan met framing, ook als het Israël betreft, is geen verraad. Het is juist nodig in een wereld waar woorden worden ingezet als wapens en waar nuance steeds vaker verdacht wordt gemaakt.

Wie zijn morele wereldbeeld laat afhangen van baby’s, sumoworstelaars en YouTube-professoren, komt zelden verder dan het schoolplein van het intellect – waar geschreeuw het denken vervangt.

Dit artikel is ook gepubliceerd op Reporters Online.


Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷

Media

Onschuldige duifjes?

Pro-Palestina activisten zijn geen onschuldige duifjes. Alle activisten, academici, media? Uiteraard niet. Dit gaat over een kleine groep – maar met grote impact op de beeldvorming.

Laat één ding meteen duidelijk zijn: kritiek op radicale activisten is géén goedkeuring van Netanyahu’s beleid, bombardementen op Gaza of het Palestijnse lijden. Wie zowel Hamas als de Israëlische regering verwerpt, begrijpt dat rechtvaardigheid niet bereikt wordt met hypocrisie, vernielzucht en morele leegte. Precies daarom verdient ook het westerse activisme een kritische blik.

Geen vreedzaam protest, maar radicalisering

Toen (sociale) media ontploften over een politiebezoek aan een “onschuldige activiste”, lag het frame klaar: de staat intimideert vreedzame demonstranten. Maar achter het slachtofferverhaal schuilt iets anders.

Elise H. noemde op 7 oktober 2024 de terreuraanslag van Hamas “gruwelijk vet”. Ze werd eerder aangehouden voor ordeverstoring, hintte online naar oefenbommen en is met regelmaat aanwezig bij demonstraties en bezettingen. Veroordeeld is ze nooit, maar een frisse indruk wekte haar reactie op allerminst. Toch blijven media haar presenteren als een dappere activist in een politiestaat.

Zelfs bestuurders zoals burgemeester Halsema sluiten aan bij dit empathische frame. Totdat de vernielingen na een protest zichtbaar worden, dan klinkt ineens verontwaardiging. Deze schizofrene beeldvorming presenteert activisten de ene dag als idealistische vrijheidsstrijders en de volgende dag als vernielzuchtige vandalen – zonder ooit de confrontatie aan te gaan met deze tegenstrijdigheid.

De vergeten slachtoffers: Joodse studenten in Nederland

Terwijl activisten gebouwen bekladden en bezetten, blijft de angst onder Joodse studenten en medewerkers onderbelicht. Het aantal antisemitische incidenten in Nederland is sinds 7 oktober explosief gestegen. Van online haat tot fysieke intimidatie op campussen.

Het beeld van Anne Frank werd beklad met ‘Free Gaza’, het Anne Frank Huis moest eraan geloven en ‘zionist’ is verworden tot scheldwoord. Israëlische vlaggen worden verwijderd ‘voor de veiligheid’. Maar wiens veiligheid eigenlijk? Waarom mag je in Nederland alles zijn, behalve zichtbaar Joods?

Wanneer krijgt deze intimidatie dezelfde media-aandacht als het huisbezoek aan een radicale activist?

Academici als megafonen van misleiding

Dat activisten zichzelf moreel verheffen is één ding. Maar academici die hun platform gebruiken om geweld te vergoelijken en terreurpropaganda te delen, is ronduit schokkend.

Harry Pettit (Radboud Universiteit) noemt de Nederlandse politie “fascistisch”, verheerlijkt vandalisme als ‘moedig verzet’ en verspreidt zonder commentaar verklaringen van Hamas. Christian Henderson (Universiteit Leiden) beschuldigt de politie van undercover geweld zonder enig bewijs en noemt elke bezetting een ‘anti-genocide actie’.

Ze misbruiken de academische vrijheid die hen beschermt, om datzelfde systeem te demoniseren. Dat is geen moed of kritisch denken; dat is intellectuele pose, vermomd als moreel gelijk.

Hoe media vandalisme verbloemen

Media kiezen bewust voor termen als “studenten” of “protestvoerders“, terwijl het vaak gaat om bezetters, vandalen en relschoppers die niet eens aan een universiteit verbonden zijn, maar vooral rellen om het rellen. Geweld wordt “botsing” genoemd, het gooien van stenen heet “symbolisch verzet”. Journalistieke afstand ontbreekt, waardoor een geromantiseerd beeld ontstaat van idealistische jongeren die ergens voor staan. De realiteit van intimidatie, geweld en politieke indoctrinatie verdwijnt naar de achtergrond.

Israëlische stemmen vóór vrede — maar genegeerd

In Israël zelf is de kritiek op Netanyahu, het leger en het geweld tegen Palestijnen structureel aanwezig. Kranten als Haaretz publiceren dagelijks scherpe opiniestukken. Bewegingen als Breaking the Silence, Peace Now en B’Tselem blijven oproepen tot co-existentie en mensenrechten. B’Tselem is al jaren kritisch op de Israëlische politiek van apartheid, lang voordat het in Nederland bespreekbaar was zonder voor antisemiet uitgemaakt te worden.

Maar deze stemmen krijgen nauwelijks aandacht in westerse media. Tijdens een onderzoek dat ik in 2021 uitvoerde naar het gebruik van de term ‘apartheid’ in combinatie met Israël, bleek dat Nederlandse kranten het onderwerp vrijwel negeerden, terwijl Israëlische media zoals Haaretz er honderden keren per jaar over publiceerden. Dit terwijl diezelfde journalisten een paar jaar geleden nog zwegen uit angst dat elke kritiek op Israël als antisemitisch zou worden bestempeld. Het kan verkeren: nu kiezen ze liever voor het simpele frame van onderdrukker versus slachtoffer, waarin activisten vrij spel hebben.

Framing, hypocrisie en het misbruik van mensenrechten

Waarom hoeven activisten en academici nooit expliciet afstand te nemen van Hamas, antisemitisme of terreur? Waarom geldt die morele disclaimer alleen voor opiniemakers die Israël bekritiseren?

Mensenrechten worden gebruikt als decor voor destructie. Vernieling heet ‘verzet’, agressie wordt ‘solidariteit’. Wie daar kritiek op heeft, wordt weggezet als deel van het probleem. In de wereld van dit activisme bestaat geen ruimte voor nuance: je bent vóór hen of tegen hen. Kritische vragen worden direct geframed als vijandig, zodat activisten zichzelf niet hoeven te verantwoorden voor hun eigen extremisme.

Deze perverse omkering van betekenis ondermijnt het idee dat mensenrechten universeel zijn. Wie ze alleen verdedigt als het politiek uitkomt, verliest alle geloofwaardigheid wanneer ze echt in het geding zijn.

Activisme zonder moreel kompas draagt niets bij aan vrede. Het voedt slechts de polarisatie waar het zogenaamd tegen strijdt.

Dit artikel is ook gepubliceerd op Reporters Online.



Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷

Media

Framing is géén nuance

Over schuld, grenzen en waarom vrouwen altijd iets fout doen

Soms laat framing zich vangen in één zin. Geen lange uitleg, geen geraffineerd beeld, gewoon één formulering die blootlegt hoe diep schadelijke denkpatronen nog steeds verankerd zijn. Onlangs verscheen een opiniestuk op een blog met de titel: “Vrouwen laten zich te gemakkelijk verkrachten.”

Dat is geen ongelukkige bewoording. Het is een overtuiging. Een frame. En vooral: een voorbeeld van hoe journalistiek mee kan werken aan het normaliseren van daderschap en het leggen van de schuld bij slachtoffers.

De auteur noemt zijn stuk een toelichting op een eerdere uitspraak van Gerard Spong, die stelde dat vrouwen zich “te gemakkelijk laten verkrachten.” In de aankondiging op X stelt hij zelfs dat Spong “wel degelijk een goed punt had” en verwijt hij “de Sisterhood” dat ze zich bezighield met “deels misplaatste ophef.” 

Maar die ‘nuance’ herhaalt vooral het frame: de man is fout, maar de vrouw had iets anders moeten doen.

Wat zijn woordkeuze zegt 

De manier waarop hij aankondigt dat zijn stuk online staat, is veelzeggend. Door te spreken van “de Sisterhood” zet hij zijn vrouwelijke critici neer als een soort kliek die vooral elkaar napraten. Kippen in het hok: weg te wuiven als snoes, moppie of een stel wauwelende dames die je niet serieus hoeft te nemen. Niet de inhoud telt, maar wie het zegt. En als het een vrouw is, dan is het blijkbaar automatisch een kakelende horde in plaats van een inhoudelijk punt.

Met “deels misplaatste ophef” wuift hij de kritiek nog verder weg: het is geen verontwaardiging, maar hysterie. En door te benadrukken dat Spong “wel degelijk een goed punt had”, laat hij zien dat hij meer waarde hecht aan juridische scherpzinnigheid dan aan de maatschappelijke schade die zulke uitspraken veroorzaken.

Deze woordkeuze verraadt een schrijver die zich ongemakkelijk voelt bij vrouwelijke tegenspraak en dat ongemak maskeert met ironie, dedain en een dun laagje ‘objectieve nuance’. Niet omdat hij geen argumenten heeft, maar omdat hij de morele lading van het onderwerp weigert serieus te nemen.

Waarom ik hier zo scherp op reageer? Omdat ik onderzoek heb gedaan naar kindhuwelijken en zomerbruiden. Omdat ik de verhalen ken van meisjes die keer op keer ‘legaal’ verkracht worden. Die op hun achttiende eindelijk kunnen ontsnappen omdat ze een echtscheiding aan kunnen vragen, maar met vier kinderen hangend aan hun rokken. Omdat ik wél heb leren luisteren.

Het rookgordijn: van framing naar verwijt 

De kritiek op de titel was hevig en terecht. Maar de reactie van de auteur voegde daar nog een extra laag aan toe. In plaats van reflectie volgde ontkenning. De lezer zou het verkeerd begrepen hebben. Het zou niet om echte verkrachting gaan, maar om iets anders: schuldverkrachting.

Volgens de auteur gaat het namelijk niet om opzettelijke verkrachting, maar om vrouwen die seks ondergaan “die ze eigenlijk niet willen”, zonder daar duidelijk genoeg over te zijn. Die volgens hem hun grenzen beter hadden moeten aangeven.

Dat klinkt als nuance, maar is niets anders dan een verschuiving van schuld — weg van de dader, richting het slachtoffer. Geen erkend geweld, maar beoordeeld gedrag. Vrouwen die verkracht zijn, zullen daar vast blij mee zijn: zoveel ‘nuance’.

De retoriek van schuldverschuiving 

Uit het oorspronkelijke stuk:

“Ze geven hun grenzen niet goed aan.”

“Ze ondergaan seks die ze eigenlijk niet willen.”

“Vrouwen gaan te vaak over hun eigen grens heen.”

Let op de formulering: niet de dader staat centraal, maar het gedrag van de vrouw. De man is hooguit “fout”, maar haar gedrag is het echte probleem. Hij is actief, zij is nalatig. En daarmee komt het oordeel niet terecht bij degene die de grens overgaat, maar bij degene die hem niet duidelijk genoeg aangaf.

Dat is framing in zijn zuiverste vorm: een maatschappelijke werkelijkheid herstructureren via taal en zo de norm verleggen. Niet: “Wat deed hij?” maar: “Wat liet zij gebeuren?”

Geen juridische analyse, maar moreel oordeel 

De schrijver beroept zich op zijn ervaring als rechtbankverslaggever. Hij heeft honderden zaken gezien. Maar rechtszaken gaan over bewijs, niet over beleving. Over juridische toerekenbaarheid, niet over maatschappelijke verantwoordelijkheid. En juist dat laatste — maatschappelijke verantwoordelijkheid — legt hij in zijn stuk vol overtuiging bij vrouwen.

Wat hij presenteert als neutrale observatie, is in werkelijkheid een moreel oordeel: vrouwen zouden hun grenzen duidelijker moeten aangeven. Het is de klassieke verschuiving van schuld, verpakt in een nieuw jasje. Geen expliciete verwijtbaarheid, maar een impliciet: je had het kunnen voorkomen.

De verzwegen context: bevriezen, zwijgen, overleven 

Wat volledig ontbreekt in het stuk, is begrip voor de werkelijkheid van slachtoffers. De bevriezing. De sociale druk. Het gevoel dat ‘nee zeggen’ leidt tot gevaar. Of simpelweg de verwarring die ontstaat als grenzen vervagen onder invloed van ongelijk verdeelde macht.

In plaats van empathie, krijgen vrouwen een les. In plaats van analyse, krijgen we oordeel. Er is geen ruimte voor het verhaal van de vrouw, alleen voor haar verzuim. Alsof ‘nee’ zeggen voldoende is. Alsof een man stopt als je je bedenkt. Alsof je hem überhaupt altijd fysiek kunt afweren. Dat is geen onhandige formulering. Dat is culturele medeplichtigheid, uitgedrukt in ogenschijnlijk redelijke taal.

Framing als tweede geweld 

Framing doet iets. Het bepaalt wat normaal is. Wie verantwoordelijk is. Wat telt als grensoverschrijding, en wat wordt weggezet als miscommunicatie. Door te spreken over ‘schuldverkrachting’ als iets wat vrouwen over zichzelf afroepen door hun grenzen niet goed aan te geven, wordt een nieuw soort schuld geconstrueerd: moreel in plaats van strafbaar, maar even beschadigend.

Want slachtoffers die geen nee durven zeggen, die bevriezen, die zwijgen, die worden door dit frame alsnog verantwoordelijk gehouden. Niet voor wat ze deden, maar voor wat ze niet deden. Niet voor hun gedrag, maar voor hun gebrek aan verzet.

De cynische omkering 

Op kritiek reageerde de schrijver met een reeks ontwijkende of ronduit pijnlijke opmerkingen. 

“Mensen moeten ook niet moorden. Yet, here we are.”

Of:

“Die weerbaarheid zit hem in het aangeven van grenzen.”

De dader wordt erkend, maar het oplossingsgericht denken richt zich uitsluitend op het slachtoffer. Alsof de verantwoordelijkheid voor geweld het beste kan worden aangepakt door de ander sterker, duidelijker, assertiever te maken. Alsof het probleem niet ligt bij grensoverschrijding, maar bij communicatie tussen de lakens.

De identificatie met de dader 

De meest schrijnende post op X kwam zogenaamd als een ‘grappige spiegel’:

“Best wel erg hoe vrouwen womansplainen over verkrachting. Alsof zij weten hoe het voelt om dader te zijn.”

Daarin wordt niet alleen het spreken van vrouwen over hun ervaring weggezet als betweterig, maar ook de positie van de dader centraal gezet als iets dat niet ter discussie mag staan — tenzij je hem begrijpt. Het frame is dan compleet: de dader als miskende figuur, de vrouw als moreel tekortschietende.

Lesmateriaal 

Het enige positieve aan dit hele stuk? Het is geweldig lesmateriaal. Framing, victim blaming, gaslighting en verantwoordelijkheid verschuiven – allemaal kraakhelder in één casus. Mediawijsheid was zelden zo actueel.

Tot slot

De titel was geen fout. De reacties geen verheldering. En schuldverkrachting? Die zit niet in vrouwen die hun grens niet aangeven. Die zit in mannen die daar niet naar luisteren — en in teksten die dat goedpraten met taal.

Toen ik mijn eerste draadje hierover deelde op Bluesky, kwamen er meteen mannen onder reageren dat ik hun aandacht niet waard was (had ik niet om gevraagd), dat ik het mis had of niet begreep (uitleggen waarom konden ze niet). Ik hoop van harte dat zij nooit te maken krijgen met een huilende dochter, zus, vriendin of nicht na een verkrachting die eigenlijk een ‘schuldverkrachting’ zou zijn. Dan kun je ze gewoon het stuk van Klomp laten lezen. Misschien begrijpen ze dan waarom ‘weerbaarheid’ niet altijd helpt. Of waarom niemand zich ‘te makkelijk laat verkrachten’.


Geen grote redactie, wél veel werk.

Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷