Tussen koraal en kloven: een reis van stof, stilte en schoonheid 💛
Jordanië is een fascinerend land – een openluchtmuseum vol geschiedenis en verhalen, met adembenemende landschappen. Tel daar de gastvrijheid van de mensen bij op, en het moge duidelijk zijn dat je je geen minuut hoeft te vervelen als je avontuurlijk genoeg bent om er een rondreis te maken.
Hoewel de regio op z’n zachtst gezegd onrustig genoemd kan worden, is Jordanië relatief stabiel en worden bezoekers hartelijk verwelkomd.
Amman
Amman is geen stad die zich in één oogopslag laat doorgronden. Ze is rommelig, uitgestrekt, vol contrasten – en tegelijkertijd hartveroverend. Heuvels bezaaid met zandkleurige gebouwen, taxi’s die toeterend hun eigen regels volgen, geuren van versgebakken manakish en pittige falafel die uit kraampjes opstijgen. En overal mensen: winkeliers die theedrinken op hun stoep, jongeren die selfies maken met de skyline op de achtergrond, kinderen die tussen de marktkramen door rennen.
De stad bestaat uit lagen. Letterlijk, want gebouwd op zeven heuvels, én figuurlijk. In het ene straatje loop je langs Romeinse ruïnes, een paar bochten verder sta je tussen hippe galeries en cafés met cold brew en avocado op toast. Amman is modern en oud tegelijk, conservatief en vooruitstrevend, rumoerig maar warm. En altijd in beweging.
De Citadel, op de hoogste heuvel van de stad, is zo’n plek waar je dat allemaal even vergeet. Tussen de overblijfselen van een tempel, een Byzantijnse kerk en een Umayyad-paleis, kijk je uit over het Romeinse theater in de diepte en de eindeloze stad eromheen. De witte gebouwen lijken van veraf op dominostenen die elk moment kunnen omvallen – maar ze staan, stevig en eigenwijs, zoals ze dat al jaren doen.
Niet ver daarvandaan ligt de King Abdullah I-moskee, met z’n blauwe koepel als herkenningspunt. Als bezoeker krijg je een lange jas aangereikt en een exemplaar van de Amman Message, een oproep tot religieuze tolerantie die nog verrassend actueel aanvoelt. Aan de overkant staan twee orthodoxe kerken, een zwijgend weerwoord tegen wie denkt dat Arabische steden geen ruimte laten voor diversiteit.
Amman leeft ook op straat. Loop door oude stad en je wordt vanzelf meegezogen in de drukte van de souq: tapijten, kruiden, speelgoed, namaakhorloges en waterpijpen in alle kleuren. Jongens bieden je granaatappelsap aan alsof ze aandelen hebben in de pers. Op Rainbow Street, een populaire plek voor locals en toeristen, zitten mensen buiten te eten, lachen, scrollen en flirten – onder de vlaggetjes die boven de straat wapperen alsof het altijd feest is.
En dan is er nog het Jordan Museum, hypermodern, koel en stil – een verademing na het straatgeweld van de stad. De geschiedenis van Jordanië komt hier tot leven in verhalen, objecten en vondsten, waaronder een deel van de Dode Zeerollen. Wie daarna genoeg energie over heeft (en een redelijke conditie), kan vanaf hier de trappen op naar Jabal Amman: een steile, stoffige klim, maar eentje die beloond wordt met uitzicht, streetart en onverwachte rust.
Jerash & Salt
Jerash is Romeins en indrukwekkend, met zuilengalerijen die je bijna doen vergeten dat je in Jordanië bent. Maar het is er ook bloedheet en stoffig. Tussen de eeuwenoude stenen groeien onverwacht felgekleurde stokrozen – fragiel en fel tegen het grijze gesteente. Het contrast tussen die bloemen en het stenen verleden is mooi om te zien.
Salt voelde meteen anders. Minder groots, meer gemoedelijk. Ouderwets, gezellig, onverwacht vriendelijk. In een straatje met houten deuren en scheve trappen vond ik streetart, geuren van kruiden en koffie, en winkeltjes waar mensen je vol enthousiasme verwelkomen. Niet om iets te verkopen, want ze snappen zelf ook wel dat je niet met zakjes kruiden gaat rondreizen, maar om een praatje te maken, te vertellen.
Machaerus & Mount Nebo
Sommige plekken voelen stil. Niet omdat er niemand is, maar omdat de geschiedenis er nog zo zwaar in de lucht hangt dat mensen vanzelf zachter gaan praten. Machaerus is zo’n plek. Je rijdt erheen via kronkelende wegen, met de Dode Zee op de achtergrond als glinsterende belofte. En dan ineens: een bergtop, verlaten en ruig, met verspreide stenen en de resten van wat ooit een koninklijk fort was.
Hier werd Johannes de Doper gevangen gezet. Hier werd hij – volgens de overlevering – onthoofd, op bevel van Herodes Antipas, na het fameuze dansje van Salomé. Wat nu resteert, zijn ruïnes van badhuizen, verdedigingsmuren en zuilen. En een uitzicht dat je stil maakt: over het meer, de heuvels, en op heldere dagen zelfs tot aan Jeruzalem. Je voelt het daar – hoe dichtbij alles ooit was en hoe ver weg het nu lijkt.
Niet veel verder ligt Mount Nebo, de berg van Mozes. Volgens de Bijbel kreeg hij vanaf hier een blik op het Beloofde Land – om het vervolgens nooit te betreden. Of je nu gelovig bent of niet, het is onmogelijk om hier te staan en níét even stil te worden. De vallei onder je strekt zich uit als een open boek. De Jordaan slingert als een lijn door het landschap. En ergens in de verte: Jericho, Bethlehem, misschien zelfs de contouren van Jeruzalem.
Op de top staat een moderne kerk, gebouwd op de resten van een Byzantijnse basiliek. Binnen zijn eeuwenoude mozaïeken blootgelegd: scènes van het dagelijks leven, jachttaferelen, mensen, dieren. Niet heilig of verheven, maar menselijk, alsof de makers je willen zeggen: kijk, zo leefden wij.
Mount Nebo is geen plek voor selfies of spektakel. Het is een plek om te kijken, te ademen, te beseffen hoe dun de grens is tussen mythe en werkelijkheid. En dat sommige verhalen, hoe oud ook, nog altijd raak zijn.
Madaba & Dode Zee
Madaba barst van de kleur. Wereldberoemd om zijn mozaïeken, maar het zijn de levendige straatjes met gezellige winkeltjes en die typische lichtheid van het stadje die het bijzonder maken. Hier voelt Jordanië ineens even mediterraan, alsof je op een plek bent waar geloof en leven hand in hand gaan.
De Dode Zee is een ervaring. Je ligt niet in het water, je zweeft. Het zout prikt, de geur is vreemd, de modder is zwart en plakkerig en alles voelt vettig. Alsof je drijft in warme olijfolie. In het resort bloeiden schitterende bloemen, alsof de natuur hier tóch wat terugwint. O ja, en ik zag een slang. Brrrrr.
Dana National Park
De weg naar Dana is een verhaal op zich. Slaperige dorpjes, stoffige weggetjes waar je moet uitwijken voor een kameel die plots oversteekt. Schoolmeisjes van een jaar of zes zwaaien enthousiast vanaf de kant van de weg, toeristen zijn hier nog bijzonder. En dat voel je.
Dana is een plek waar je vanzelf langzamer gaat lopen, en niet alleen omdat je over smalle konijnenpaadjes loopt. Het dorp ligt op de rand van een diepe vallei, met een fenomenaal uitzicht dat zich niet in één keer laat vangen. Elke honderd meter verandert het landschap. Van rotsachtig naar groen, van dor naar begroeid, alsof je telkens door een nieuwe wereld stapt. Het is geen decor, maar iets levends.
Vroeger woonden hier mensen, tot ze gedwongen werden te verhuizen. De huizen staan er nog. Witgepleisterde muren, een oude moskee, lage stenen gebouwen die nu dienst doen als B&B, informatiecentrum of eenvoudig restaurantje. Je voelt de geschiedenis hier niet als iets dat voorbij is, maar als iets dat naast je loopt.
Onze gids was een goedlachse bedoeïen in een bruine jellaba, die hij met veel flair omhoog trok als we heuvelop liepen, tot groot vermaak van het gezelschap. Hij vertelde over de klimaatverandering, zichtbaar in Dana: dieren die verdwijnen, sneeuw die vroeger viel en nu al jaren uitblijft. Zijn stem was zacht, zijn blik scherp. Hij kende elke bocht van het pad, elke plant bij naam.
En terwijl we verder liepen, werd het landschap stiller. Geen wegen, geen gebouwen, geen prikkels. Alleen wind. En een adembenemende leegte die alles uitvergroot: de kleuren, de geur van tijm, je eigen ademhaling. Dana is geen plek waar je zomaar even stopt. Het is een plek waar je blijft hangen, ook als je allang weer weg bent.
Misschien juist omdat het zo mooi is. En omdat het laat zien wat we op het spel zetten – zonder dat iemand het hardop hoeft te zeggen.
Siq al-Barid (Klein Petra)
Ook wel bekend als Klein Petra – een minder bekende, maar eveneens indrukwekkende site op zo’n 10 kilometer van Petra. De kleine kloof is de enige in- en uitgang. Vermoedelijk was dit een handelspost en halteplaats voor reizigers op weg naar Petra. Er zijn diverse uit de rotsen gehouwen gebouwen en tempels te zien, en ook hier vind je de ingenieuze waterkanalen van de Nabateeërs, essentieel om te overleven in de woestijn.
Wadi Musa, de toegang naar Petra
Petra is geen plek, het is een wereld op zich. Een stad uitgehakt in steen, vergeten door de tijd, maar nog altijd levend voor wie haar bezoekt. De meeste mensen denken aan de Schatkamer, dat ene iconische beeld. Maar Petra is zoveel groter, letterlijk én figuurlijk.
De route begint al voor de beroemde kloof. De weg naar de Siq is op zichzelf al een wandeling waard, langs oude graven, uitgehakte façades, resten van een aquaduct. Alles ademt oudheid. En dan: de Siq. Een natuurlijke kloof, gevormd door een aardbeving duizenden jaren geleden. Soms breed, dan weer zo smal dat het licht nauwelijks doordringt. De rotswanden rijzen tientallen meters omhoog en werpen hun schaduw over een geplaveide weg van eeuwenoude stenen. Er is zon, er is schaduw, er is stilte. Alles echoot.
En dan, plotseling, zie je een glimp. Een hoek, een zuil, iets dat geen natuur meer is maar mensenwerk. En daar is ze dan: de Schatkamer, Al Khazneh. Niet gemaakt, maar uitgehouwen. Niet gebouwd, maar bevrijd uit de rots. Het is even ademhalen, of juist vergeten dat je ademhaalt.
Toch is het slechts het begin. Petra strekt zich uit over kilometers. Façades die nooit zijn afgemaakt. De resten van een Byzantijnse kerk, met mozaïeken die je bijna over het hoofd ziet. Een Romeins theater. En uiteindelijk: Ad Deir, het Klooster. Groter dan de Schatkamer, minder verfijnd misschien, maar indrukwekkender. De klim ernaartoe – ruim 800 treden, smalle paden, scherpe bochten – is pittig, maar het uitzicht is groots. Je ziet de vallei onder je, de rotsen in lagen als een opengeslagen boek, en begrijpt ineens waarom mensen hier een stad bouwden.
Op de terugweg, door een verlaten Siq, werd alles stiller. Geen toeristen, geen stemmen, alleen mijn eigen voetstappen en het gefluister van de geschiedenis. Het was unheimisch, mysterieus, bijna spookachtig mooi. Alsof Petra zich voor één dag had teruggetrokken uit de wereld en alleen mij had binnengelaten.
Aan het eind van die dag had ik meer dan twintig kilometer gelopen. En toen pas begreep ik hoe absurd het is dat mensen Petra soms “klein” noemen. Petra is allesbehalve dat. Ze is groots in stilte, in steen, in schoonheid. En vooral in wat ze je laat voelen.
Wadi Rum
Er zijn plekken op de wereld waar je denkt: dit kan niet echt zijn. Wadi Rum is er zo één. Een landschap dat meer op Mars lijkt dan op aarde, met zand in tinten die van zachtroze naar vuurrood gloeien, grillige rotsformaties die oprijzen als kathedralen en een stilte die bijna tastbaar is. Hier hoor je niets. Behalve misschien de wind. Of het zachte getik van een kameelpoot op steen.
Ze noemen het de Vallei van de Maan, maar het voelt alsof je in een andere tijd bent beland. Geen bebouwing, geen lantaarnpalen, maar wifi was er dan weer wél, in de rode tent waar ik sliep, recht uit een sprookje van duizend-en-een-nacht. Buiten werd een traditioneel gerecht bereid in een zandoven: rijst, kip en groenten, gegaard onder de grond, terwijl de rook langzaam uit het zand omhoog kringelde. Toen het eten eenmaal opgediend werd, klonk er muziek. Arabische ritmes, trommels, gezang en ineens danste iedereen. Gidsen, gasten, kinderen. De woestijn werd even een feestzaal.
Later die middag klom ik op de Um Fruth Rock Bridge, een van de bekendste rotsformaties van Wadi Rum. Een elegante boog van steen, zwevend boven het zand, alsof hij er door de wind is neergezet. De klim is kort maar steil, de afgrond voelbaar aan alle kanten, maar het uitzicht is het waard. Daarna reden we door naar een klein plateau, waar we de zon langzaam onder zagen gaan achter de rotsen. Geen mensenmassa’s, geen drukte. Alleen warme lucht, rood licht en stilte.
En toen, de ochtend. Om vijf uur zat ik op een kameel, nog half slaperig, toen de zon opkwam achter de bergen. De lucht kleurde eerst lichtgrijs, toen oranje. Alles werd stil. Zelfs de dieren leken te luisteren. Het was geen toeristisch moment, geen bucketlistvinkje, het was iets dat je overkomt. Iets dat blijft. Het enige nadeel? De tot op het bot verwende kinderen die vanuit een andere groep ook op een kameel zaten.
Voor avonturiers is Wadi Rum een paradijs: je kunt er klimmen, wandelen, jeep-safari’s maken of gewoon ergens gaan zitten en niks doen. Want soms is dat precies wat je nodig hebt: even verdwijnen. In het rood van de woestijn, in de stilte van een plek die groter is dan jij.
Lawrence of Arabia
Wie “Wadi Rum” en “geschiedenis” zegt, zegt Thomas Lawrence – beter bekend als Lawrence of Arabia. Tijdens de Arabische Opstand (1916–1918) verbleef hij in Wadi Rum. Zijn verhalen brachten het gebied wereldwijde bekendheid. Hij was archeoloog, officier, diplomaat, schrijver en bovenal een waaghals. Wadi Rum, met zijn ontoegankelijke kloven en zandvlaktes, was zijn schuilplaats en uitvalsbasis. Zijn boek Seven Pillars of Wisdom is een aanrader voor wie meer wil weten en de filmklassieker uit 1962 met Peter O’Toole al helemaal.
De beroemde Seven Pillars of Wisdom, een rotsformatie bij de ingang van het natuurreservaat, zijn naar dit boek genoemd.
Aqaba
Mijn eerste indruk van Aqaba? Druk. Vies. Te warm. De stad voelde chaotisch en grijs, en ik vroeg me serieus af waarom mensen hier hun vakantie doorbrachten. Maar, zoals wel vaker in het Midden-Oosten, had ik gewoon wat dieper moeten kijken. Aqaba laat zich niet in één oogopslag kennen, je moet haar verdienen.
Het begon met een dwaaltocht door de kleinere straatjes, weg van het verkeer en de uitlaatgassen. Daar, op kleine pleintjes, vond ik ineens de charme die ik zocht. Lokale winkeltjes, eenvoudige werkplaatsen waar idealistische vaklui sieraden verkochten – oorbellen van zilver en papier, met de hand gemaakt en met liefde toegelicht. Geen glitter, maar verhaal.
En eten. Warm, vers platbrood, nog dampend van de bakplaat. Hummus, fluweelzacht. Muhammara, pittig en vol. En falafel, knapperig van buiten, luchtig van binnen. Ik zou er een omweg voor maken. Of twee.
Met een boot ging ik het water op. De zon brandde, het water was helder, en onder ons de koraalriffen waar Aqaba zo bekend om is. Prachtig en tegelijk pijnlijk. Want tussen het koraal lagen ook autobanden. Plasticc, rommel, afval. Alsof de zee alleen mag bestaan zolang wij haar mooi vinden.
Op een bepaald, smal punt in zee kon je vier landen tegelijk zien: Israël en Egypte aan de ene kant, Jordanië en Saudi-Arabië aan de andere. Het kruidvat van de wereld, de regio, en tegelijkertijd zo stil en vredig, daar in dat kleine bootje op het water.
Na Aqaba reed ik terug naar Amman, waar ik nog één dag had. Ik slenterde over markten vol schreeuwende verkopers, door steegjes die naar kruiden roken (en naar straatkatten), dronk vers mangosap op een balkonachtig terras in een café waar de dode kakkerlakken onder mijn slippers kraakten. De stad was warm, levendig, scherp en chaotisch. Alsof Jordanië me nog even wilde zeggen: je hebt veel gezien, maar niet alles begrepen. En dat hoeft ook niet.
Want dat is wat deze reis me het meest heeft laten voelen: Jordanië is geen ansichtkaart. Het is ruig, zacht, stoffig, gastvrij, tegenstrijdig. Het is geen decor. Het is echt. En echt laat sporen na.
Het is het Midden-Oosten. Ik hou ervan. ❤️
Nog meer lezen over Jordanië? Voor officiële info ➡️ Jordan Tourism Board
Geen grote redactie, wél veel werk.
Dit blog is onafhankelijk en advertentievrij.
Waardevol voor jou? Dan is een digitale cappuccino altijd welkom 🩷